Zaaien
Zaaien was voor de boer in de Oudheid een kunst. Men hield zich zeer stipt aan vastliggende data, observeerde de wind en de windrichting en de loop van de sterren. Veel boeren echter steunden op eigen ervaring, rekening houdend met het klimaat, de bodemgesteldheid en het zaaigoed.
Egidiusdag
Opdat het zaad goed zou opschieten, diende de landman door de eeuwen heen heel wat in het oog te houden. Hij moest zaaien vóór het regenseizoen begon. Te veel vochtigheid kon immers de graankorrel doen rotten. Te vroeg zaaien was evenmin goed. Het invallen van de winter kon te welige planten ernstige schade toebrengen. In Centraal- Europa zaaiden de bijgelovige boeren op 1 september, Egidiusdag. Men beweerde dat het op 1 september uitgezaaide koren het best zou groeien. Wie niet bijgelovig was kon nog twee, drie weken wachten maar in alle geval moest in september worden gezaaid, althans indien men niet geconfronteerd wilde worden met vroege nachtvorst. Te allen tijde hebben boeren beseft dat hun oogst in grote mate bepaald werd door de kwaliteit van het zaaigoed. Stond er niet geschreven: "Zo gij zaait zo zult gij oogsten." ? Men lette dus vooral op grote kiemkracht, groeikracht, zuiverheid, bemesting en liet het zaaigoed niet te lang liggen.
Woensdag zaaidag

In Duitsland werd de woensdag als een gunstige zaaidag beschouwd. Men schrok er zelfs niet voor terug ook bij slecht weer op die dag te zaaien. Om het gedijen van het zaad te beïnvloeden werden een hele reeks gebruiken ontwikkeld. In heel Europa schreef men het vuur de kracht toe de hele zomer door het ontkiemende zaad te vrijwaren tegen bliksem en hagel of 'het zaad te ontsteken'. Vóór het zaaien diende de grond te worden bemest: in september voor de herfstzaaiing, in de loop van de winter voor de voorjaarszaaiing. De Romeinen kozen al zeer kieskeurig en bedachtzaam de grootste en de zwaarste graankorrels. Dat waren zulke korrels die na het dorsen en onder het opgooien van het graan (wannen) op de bodem van de dorsvloer vielen. Deze korrels werden zorgvuldig bewaard op een graanzolder waarvan de ondergrond moest worden beschermd tegen de gevreesde korenworm. Eerst werden alle onkruidzaden bij het zeven verwijderd. Angstvallig vermeed men vreemde zaden of zaden uit klimatologisch andere streken met elkaar te mengen.
Duc de Berry
In het prachtig geïllustreerde boek ‘Les tres riches heures du Duc du Berry’ van omstreeks 1416 worden alle landbouwwerkzaamheden en seizoenen uitgebreid in beeld gebracht, zo ook de zaaimaand.
Achter de zaaier, die in de losse aarde zijn voetafdrukken achterlaat, komen de eksters. Zij pikken de zaadkorrels op vóór de met een steen verzwaarde eg ze bedekt. Om de dieven op afstand te houden wordt daarna een vogelverschrikker opgehangen boven een wirwar van draden en pluimen die door de wind heen en weer wordt bewogen.
Oktober: Het einde van een cyclus, het begin van een nieuwe. Mannen strooien het zaadgoed uit over de geploegde aarde, hopend op een rijke nieuwe oogst. In de voorstelling van deze bedreigde en toch hoopvolle overgangsperiode rond het graan dat afsterft om opnieuw tot leven te komen, stapelt Pol de Limbourg, die weet waarover hij schildert, de aangrijpende tekenen op van de continuïteit van een leven gevoed door graan en brood: het stro van de voorbije oogsten beschermt de toekomstige oogsten; op de berm groeien de wilgen voor de manden van morgen; de zaaier en de paardenmenner dragen om het middel hun volle ransel: bij etenstijd zullen ze brood geven aan de arbeiders die bezig zijn de akkers opnieuw vruchtbaar te maken voor de volgende graanoogst.
Exiit qui seminat
Met kloeken arme, en hand vol zaad, aanschouwt hoe hij zijn stappen gaat
en zaait, vol zorgen, de man , wiens hope en troost en al,
met 't stervend zaad, nu zitten zal in 't land geborgen.
Staat op, 0 zaad, 't is God die 't zegt, den winter en de dood bevecht:
de zonnestralen verwachten al, met menigvoud
geverwde pracht en levend goud, uw zegepralen.
o Winden, waait om 't groene kind des lands, uw zacht-, uw zoetsten wind;
o dauwrijk dagen des morgenstonds, 0 wolkenvloed,
verleent het koorn, dat kenen doet, uw welbehage.
Het wasse en 't worde een geluw graan,
het bloeie en 't blijve buigend staan, vol zaad geladen;
vol zegen , die geen nijd en baart, geen zucht, geen zoek omleegewaard, geen euveldaden!
Houdt af, gij , wind- en wolkgeweld, die de akkerzaaite omverrevelt,
en bleke ellenden verspreidt alom: houdt af uw hand;
wilt verre weg van 't dragend land uw geesels wenden!
Dan zal de landman, 't herte groot van dankbaarheid , om 't daaglijksch brood dat hij mocht winnen,
den ouden arbeid, zwart en zwaar zo dit, zo 't naaste en 't naaste jaar, weer herbeginnen.
Guido Gezelle uit: Verzamelde gedichten
Wie twee aren doet ontspruiten waar tevoren niets stond , die maakt zich verdienstelijker voor de mens en voor zijn vaderland dan het hele zootje politici samen.
Jonathan Swift uit: De reizen van Gulliver
Bronnen bij dit artikel
Auteur niet bekend: De Klapperman: 100 jaar bakkerij Beszelsen/Schimmel
Historische vereniging Woudenberg, december 1995
Jobse-van Putten, Jozien: Eenvoudig maar voedzaam. Cultuurgeschiedenis van de dagelijkse maaltijd in Nederland
Macherel, Claude (red.) et al.: Brood doet leven. Betekenis en rol van het brood in Europa.
Ziehr, Wilhelm: Brood. Boer, molenaar, bakker. Van de steentijd tot nu.