Doop
De doop was een belangrijke gebeurtenis. Bij Rooms Katholieken was er enige haast bij want mocht het kind ongedoopt komen te overlijden, dan kreeg het geen zielenheil. Gereformeerden beschouwden de doop officieel niet als noodzakelijk voor de zaligheid maar officieus hingen velen de oude, nu katholieke leerstelling nog aan. Echter, er was nog iets anders dat tot haast maande. Het volksgeloof bepaalde namelijk dat ongedoopte gestorven kinderen in moerassen ronddoolden als dwaallichtje.
Doopbroden
Al in de 14e eeuw kende men speciale doopbroden, meestal gebakken in de vorm van een mannetje of vrouwtje. Elke gast die aanwezig was op het doopfeest kreeg een dergelijk broodje mee. Speciale doopmikken (langwerpige broden), voorzien van de initialen van de dopeling, kwamen later in gebruik.
In Zwitserland, Oostenrijk en ook in Engeland namen de dooppeters brood mee op weg naar de kerk. Dit schonken ze aan diegene die ze het eerst op hun weg ontmoetten. In de Pyreneeën maakte men daarbij bovendien onderscheid in het soort brood dat uitgereikt werd. In geval van een doop werden witte broden geschonken, na een sterfgeval was dit zwart, dat wil zeggen, donker brood.
Dat er speciale aandacht werd besteed aan doopbroden bewijst een brood uit de collectie van het Duitse researchinstituut voor graanverwerking te Detmold. Deze collectie omvat niet minder dan 4000 brood- en gebaksoorten, waaronder een 400 jaar oud brood uit het graf van een Egyptische farao, een 17 kg zware pompernikkel uit Westfalen en een zware kinderdoopstoet uit Sauerland met een gewicht van maar liefst 6,5 kilo.
Kindeheffen
In een keur van Naarden uit 1454 wordt nader ingegaan op het zogenaamde ‘kindeheffen’ en het beteugelen van de overdaad tijdens dit festijn. Artikel 85 van deze keur luidt: ‘Item niemant kinde te heffen, die hij meer zal geven dan ses oude botges bij een pont’. Het “kindeheffen” betekent een kind ten doop houden. ‘Bij een pond’ wil zeggen op boete van een pond. Het botje was een zilveren, middeleeuwse munt, ter waarde van vier duiten of een halve stuiver. Het geldstuk ontleende zijn naam aan de erop voorkomende beeltenis van een zittende leeuw met op zijn kop een gesloten helmkap, enigszins gelijkend op een “botte” (vat, kuip). In ons modern spraakgebruik is het botje overgebleven in de uitdrukking “botje bij botje leggen”, dat wil zeggen dat allen gezamenlijk een kleinigheid bijdragen. Het reglement betrof het geschenk in geld dat door de peter of meter aan het te dopen of te kerstenen kind werd gegeven. Dit geschenk droeg de speciale naam van ‘pillegift’, afkomstig van het Latijnse ‘pupus’ knaap en ‘pupa’ meisje of pop.
Roggekorrels en heksen
Roggekorrels en suikermuisjes speelden – net als na een geboorte – een rol bij de doopplechtigheden. Tijdens de optocht naar de kerk waar de doop gehouden zou worden, Werd de pasgeborene bestrooid als symbolische uiting van vruchtbaarheid en zegen. Tijdens de doopgang moest men oppassen voor heksen en de door hen gebakken producten. Men kon zich hiertegen verweren door zelfgebakken brood in de luiers van de dopeling te leggen. Ook sneed men kruistekens in het brood voordat dit werd aangesneden.
Begankenismaal en kinderbier
In het begin van de 17e eeuw was het gebruikelijk, dat de moeder van een jonggeborene zes weken na de blijde gebeurtenis haar kerkgang deed. Als zij zich voor die tijd buitenshuis in gezelschap of op straat vertoonde, zou dit toen algemeen zijn afgekeurd. Voorts was het een vaste gewoonte, dat bij haar thuiskomst na de kerkgang een doopmaal of, zoals men toen zei, een “begankenismaal” werd aangericht. In het begin der 17e eeuw bestond ook de gewoonte om na de doop ‘kinderbier’ te schenken, waarvoor men doorgaans zware bieren gebruikte. Omstreeks 1600 werd tegen dit kinderbier een ordonnantie uitgevaardigd. Als kinderbier gebruikt werd, dan ging daarmee het geven van biergeld gepaard, waarvan de fooi aan baker of vroedvrouw nog enige tijd een overblijfsel bleef.
Bronnen bij dit artikel
Auteur niet bekend: De wetenschap der pemmatologie. De instelling der Commissie voor Geschiedkundig Onderzoek betreffende de Broodbakker (C.G.O.B.)
Bakkerscourant mei 1971
Auteur niet bekend: Van kandeel en pillegiften. Gebruiken bij geboorten in vroeger dagen
Rotterdams Nieuwsblad 18 februari 1947
Jager, J.L. de: Volksgebruiken in Nederland. Een nieuwe kijk op tradities
Het Spectrum, Utrecht/ Antwerpen 1981
Ziehr, Wilhelm: Brood. Boer, molenaar, bakker. Van de steentijd tot nu.
4 december 2016 | 23:05
1 april 2017 | 01:09
3 april 2017 | 13:12
3 april 2017 | 13:29
3 april 2017 | 13:30
3 april 2017 | 14:45
3 april 2017 | 15:07
3 april 2017 | 15:25
3 april 2017 | 16:20
8 juli 2018 | 02:30
15 juli 2018 | 23:41
10 december 2018 | 04:37
10 december 2018 | 11:27