Oogstgebruiken
Inleiding

In elke historische periode was de oogsttijd de bekroning van het werk van de landman.
Nu werd bewezen of men al dan niet het gehele jaar door goed gewerkt had en of de goden goedgunstig waren geweest. De oogst was overal ter wereld aanleiding tot symbolische rituelen en feestelijke maaltijden.
'Sikkels blinken, sikkels klinken' zong in de 19e eeuw de Gelderse dichter Staring. Sikkels worden niet meer gebruikt, de landbouw is sterk gemechaniseerd waardoor in relatief korte tijd tal van oogstgebruiken verdwenen.
Tot die oogstgebruiken behoren extra feestelijke jaar- en veemarkten, traktaties voor de landarbeiders en diverse brood- en banketproducten. Deze herinneren in hun vorm nog vaak aan oude, heidense offerbroden. Daarom werden er soms ook pruimen, rozijnen en krenten in meegebakken, gedroogde vruchten van de vorige oogst. Dit waren symbolen van voorspoed en vruchtbaarheid die - naar men hoopte - ook de volgende zomer hun deel zou zijn.
Sint Japik
Voor de oogst trok gewoonlijk de hele buurt in optocht naar de velden, soms met versierde wagens en in speciale kleding. In Twente bijvoorbeeld droegen de vrouwen de witte Sint Japiksdracht, zo genoemd naar de heilige aan wie de dag gewijd is en waarop men vaak met oogsten begon: 25 juli.
Onder het zingen van oogstliedjes (De wumpel de strumpel de kanne met bier/ Die hebben we hier op ons plezier; Noord Holland) ging men vervolgens aan het werk. De laatste schoof werd altijd met veel zorg binnengehaald. Deze werd versierd met linten en bloemen en hier en daar opgebonden in de vorm van een pop, die het Olde Wief heette.
In sommige streken bestond de gewoonte de laatste schoof te versieren met bloemen en linten en ook met appels, gebak en eieren. Men sprong en danste er omheen en zong onder het rijden een deuntje:
Het laatste voer is op de baan,
Dat in den boer zijn schuur moet gaan,
De luie boeren alleen hebben nog schooven staan.
Koolhaas
Ook plantte men wel een zogenaamde ‘mei', een stuk van een loofboom, op de laatste lading koren of hooi. Bij het koolzaadoogsten in Groningen verstopte zich een jongetje in het laatste gewas: de koolhaas, die met een zeil vol stro moest worden opgebracht.
De dichter Jan van Beers dichtte in zijn vers "De Bestedeling" hierover:
Paard en vracht was gesierd met fladderende linten en meien,
Kinderen, elk met een krans van bloemen op 't vlasblond kopje
Zaten boven er op, blij zwaaiend met elzene takken
Of een regen van loof en bloemen naar onderen strooiend,
Wijl om den wagen, beneên, een troep van knechten en meiden
Sprongen en zongen, dat gansch de insluimerende vlakte er van opschrok!
Elders gebruikte men juist een koolhaas van stro of werd het koolzaad met een pijp en een kroon versierd. Zo bestonden er velerlei tradities. Was de oogst binnengehaald
en droog genoeg, dan kon het dorsen beginnen: onder het zingen van een dorslied (Het klitst en klatst/ het gaat vanavond te gast; Friesland) en de laatste slag met z'n allen tegelijk.
Stoppelhanen
De originele Twentse oogstfeesten werden voor het jaren rond de jaren '30 van de vorige eeuw gevierd. Dan werden er stoppelhanen gebakken, een broodhaantje op een krans van brood.
In Zeeland werden speciale ovenkoeken gebakken van het nieuwe meel. Meestal waren dit ongevormde kluiten deeg die in de oven vóór het vuur werden gebakken. Ze werden opgediend met boter, suiker en zwarte siroop en flinke hoeveelheden bier.
In het plaatsje Koudekerke werden deze koeken in een hartvorm gemaakt en zo kende men ze ook op Walcheren en op Schouwen Duiveland.
In Noord Holland bakte men in de oogsttijd kleine wittebroodjes aan stangen, als één geheel om hiervan op simpele wijze pap te koken voor de arbeiders.
Op vele plaatsen waren het gewone bollen die als oogstbollen werden verkocht met 1 voorbehoud: ze moesten van het graan van de nieuwe oogst gebakken zijn.
In Brabant en Vlaanderen waren de anijsgekruide oogstbollen, of mastellen, rond de oogsttijd gewild. In Limburg kende men de oogstweg, een wittebrood gemaakt van het eerste meel van het nieuwe graan.
Toondagkoeken
Bekend waren de dierkoeken van de Toondag in Goes. De Goese bakkers bakten voor deze gelegenheid koeken in de vorm van een koe, een varken of een paard.
In Waalre werden maar liefst 8 pond zware boerenmikken gebakken voor het oogstfeest in de vorm van ronde, krentenbroden. Ook in Oldenzaal waren rond dit festijn de krentenroggemikken populair.
Het oogstbrood, gebakken van de nieuwe roggeoogst en gezamenlijk genuttigd door
Iedereen die betrokken was bij de oogst, werd in Drenthe het jaarmarktbrood.
In huifkarren worden de ronde broden, met en zonder krenten, stoeten of bollen genoemd, aangevoerd op de jaarmarkten te Roden, Slochteren en Zuid Laren en bij handslag verkocht.
Boekweitoogst
In andere streken, onder andere in Friesland, was het de gewoonte op de laatste vracht boekweit een tak van een lijsterbes met de rijpe vrucht er aan, te plaatsen. Elders zaten op de laatste wagen een jongens die een stroman vasthielden en onder het rijden zongen:
Moêr (= moeder) de pan over 't vuur!
Hier hê (= hebben) wij de leste gerven.
Boven in de bergen
Boven in de toppe,
Wanneer selle (= zullen) wij soppe?
Soppe wij van avond niet
Dan soppe wij 't heele jaar niet!
Brood met korenaren
Uit Willemstad kwamen prachtige oogstbroden, uiteraard gebakken van nieuw graan, waarop met een blauw lint een ongedorste korenaar was gebonden. Dit gebruik zou al dateren van omstreeks 1700.
In plaats van met één aar werden oogstbroden ook versierd met 10 of 12 aren.
Op de oogstbroden op Goeree Overflakkee werden geen aren gebonden maar deze werden wel versierd met blauwe linten.
In Markelo werden boerenmeiden en boerenknechten op de akker getrakteerd op de traditionele ‘kûperjong' oftewel Sint Jacobuskoeken. Deze naam verwees naar Sint Jacob of Sint Japik wiens naamdag viel op 25 juli.
‘t Olle wief
In veel gevallen werd het 'olle wief', dat wil zeggen, de laatste schoof, feestelijk weggedragen. Meestal werd het wief als een vrouw uitgedost. In Eibergen kleedde men haar zelfs met jak en muts. Ze zeiden er bij:
Vrouw van de hof,
Ons koren is of,
Met ons hakken en houwen,
Dat de boer zien land kan bouwen.
Wil de vrouw noe de flessche neet kriegen,
Dan zal er geen kool in den hof meer blieven.
In Dinxperlo werd het olde wief ook wel stöppelhaene genoemd, maar die naam wordt
toch meestal gebruikt voor het oogstfeest zelf. De haan is vanouds een vruchtbaarheidssymbool en in Westfalen kon men lange tijd nog aan sommige boerderijen de houten oogsthaan zien hangen, die meereed op het laatste voer en omkranst tegen de deeldeur werd gehangen, waar hij bleef tot de volgende oogst. Ook bij de rijstoogst op Java werd een haan geslacht. Het leek de vruchtbaarheid van de akker niet te deren, dat men de demon vernietigde want algemeen verbreid was het geloof dat deze verjongd zou herrijzen.
Bronnen bij dit artikel
Auteur niet bekend: Oude broodvormen worden in ere hersteld
Krantenartikel 1963, geen nadere gegevens bekend.
Jager, J.L. de: Volksgebruiken in Nederland. Een nieuwe kijk op tradities
Het Spectrum, Utrecht/ Antwerpen 1981
Macherel, Claude (red.) et al.: Brood doet leven. Betekenis en rol van het brood in Europa.
Molen, drs. J.R. ter: Brood. De geschiedenis van het brood en het broodgebruik in Nederland
Catalogus n.a.v. een tenoonstelling van 2 oktober-14 november 1983 Museum Boymans-van Beuningen Rotterdam
Mooren, Martin: Brood voor allen
Heemklank, Tweemaandelijks tijdschrift voor de studie van de natuur- en heemkunde, no. 6, 1978,
Nannings, J.H.: Brood- en gebakvormen en hunne beteekenis in de folklore
Plaetinck, Walter et al.: De Glorie van het Brood
Stam – Dresselhuys, J.P. et al.: Streekrecepten
N.V. Uitgeversmaatschappij W. E.J. Tjeenk Willink Zwolle, 1966 2338
Ven, D.J. van der: Het arenbrood als een symbool van de oogsttijd
Herkomst niet bekend
Ziehr, Wilhelm: Brood. Boer, molenaar, bakker. Van de steentijd tot nu.