Oud kandeelrecept met Franse of Rijnse wijn
“Neem een kwart fles, wat kaneel, drie gestoten kruidnagels en als het wat gekookt is, doe daar wat geklopte eieren bij en roer het gestadig en zo vervolgens, er de rest van de wijn bij doende tot het heet is, dan de wijn van het vuur genomen en er meer van de eieren bij gedaan en voeg er suiker bij en roer zonder ophouden tot de hitte eraf is, anders schift ze”.
Wat eenvoudiger geformuleerd vinden we in een kookboek uit grootmoeders tijd: “Op een fles rode wijn of Rijnwijn pijpkaneel en suiker naar smaak gekookt, daarna laat men het wat bekoelen en roert er op het vuur zeer voorzichtig vier los geklopte eierdooiers door tot het steeds roerende dik is”.
Nu moet men dat begrip koken niet letterlijk opvatten, want gekookte kandeel is ongenietbaar. Het is juist de kunst om het bijna aan het koken te brengen, wat in de vakterminologie “wellen” heet. Het was overigens niet zo eenvoudig een fijn kandeeltje te serveren. Er was heel wat voorbereiding voor nodig. Wie zich daarvan op de hoogte wil stellen, moet maar eens Asselijn’s “Het kraambed of kandeelmaal van Zaartje Jans” lezen. Daarin zal hij dan de volgende regels vinden: “Je moet soo dadelijk iens na de Markt gaan. Maar eerst na de Nes, daar selje drie lood Caneel, twee lood Foelie en anderhalf lood Nagelen halen. Maar Brechje letter toch wel op, daar sijnder sommige die so hiel pluijs niet zijn in ‘er wicht en schalen. En vier pond Zuijker, en late se vijftig eijern tellen, maar ze moesten ze op ‘er woord geven, die vars geleijt zijn …”.