Ploegen
De aarde bewerken
De eerste stap in de bebouwingscyclus is het klaarmaken van de grond. Hierdoor wordt de bovenste grondlaag geschikter gemaakt voor het kiemen en de groei van de gekweekte planten. Dat noemt men het bewerken van de grond. In Europese landen met een gematigd klimaat raakt de bodem spontaan bedekt met een tapijt van taai gras met dichte wortelharen, dat een ernstige belemmering vormt voor een goede voorbereiding van de grond voor het kweken van graan. De werktuigen waarmee men deze hindernis uit de weg probeert te ruimen, moeten aan drie voorwaarden voldoen:
- zorgen voor een betere vochtigheid en luchtigheid van de bodem
- het bestrijden van de groei van andere planten
- de bodemverrijkende stoffen, groenbemesting of dierlijke mest, onderwerken
Aanvankelijk gebruikte men voor dit doel werktuigen met een handvat, zoals de hak en de spade. Het grootste nadeel van deze techniek was dat het werk traag verliep. Zij bood echter het voordeel van een grote gebruikssoepelheid en een betere werkkwaliteit in vergelijking met getrokken werktuigen. Bovendien waren werktuigen met een handvat veel goedkoper dan een ploeg. Om deze redenen zijn ze steeds in gebruik gebleven, enerzijds voor de arme man, anderzijds voor de intensieve landbouw. De spade was het karakteristiek werktuig van de landbouwer van de 19e eeuw.
Wisselbouw
De invoering van het drieslagstelsel is dé grote landbouwinnovatie uit de middeleeuwen. Eerst werd het toegepast in het noorden van het oude Gallië, op de uitgestrekte, goed gestructureerde gronden uit de Karolingische tijd; daarna raakte het over heel Europa verspreid. Deze vernuftige techniek veronderstelt een grote coherentie in de sociale organisatie van een dorp, om de nodige synchronisatie van de teelt te waarborgen.
Het drieslagstelsel bestaat hierin, dat men gedurende drie opeenvolgende jaren eenzelfde perceel afwisselend gebruikt als braakland, voor wintergraan (tarwe, spelt of rogge) en voor lentegraan (gerst of haver). Braakakkers vormen het belangrijkste element van dit productiesysteem, omdat zij het mogelijk maken om onkruid te bestrijden door een verstandige spreiding van het grondwerk over de seizoenen, terwijl de grond de gelegenheid krijgt om weer de nodige voedselreserves op te slaan voor het welslagen van de volgende oogst. Ten slotte waarborgt braakland ook dat er voortdurend voldoende weiland beschikbaar is voor de veeteelt en dus voor de regelmatige productie van mest. Er bestaat immers een nauw verband tussen de productiviteit van de met graan bebouwde percelen en de hoeveelheid mest die beschikbaar is voor de verbetering van de grond. Het drieslagstelsel heeft ook gezorgd voor een betere spreiding van de arbeid over het jaar, zowel wat de bewerking van de grond en het zaaien als wat de oogst betreft. Bovendien werd het risico op erg slechte oogsten veel kleiner, daar ze verdeeld waren over twee teelten, een herfst- en een lente teelt, en de groei- en oogstomstandigheden dus verschillend waren.
Bemesting
In de traditionele landbouw was de graanopbrengst steeds beperkt geweest door de beschikbare hoeveelheid mest. Die was zelf afhankelijk van het aantal stuks vee die men kon houden op het deel van de gronden dat braak werd gelegd en op de geoogste velden. In de Nieuwe Tijd probeerde men uit deze impasse te komen door de veeteelt te intensiveren. Dit doel kon worden bereikt dank zij het kweken van voedergewassen, die krachtiger voer opleverden. Op hetzelfde tijdstip werd er geleidelijk aan een nieuwe bemestingsmethode ingevoerd, die onafhankelijk was van de hoeveelheid vee.
Vanaf het einde van de 18e eeuw maakten kunstmatige weiden met klaver en mannaklaver het eveneens mogelijk om de grond te verrijken. Deze peulgewassen werken grondverbeterend dank zij hun zwamwortels, die de stikstof uit de lucht vasthouden en in de grond werden ingewerkt. Deze verbetering had evenwel alleen betrekking op de stikstof en had dus een beperkte uitwerking. Dankzij een beter inzicht in het voedingsmechanisme van de planten, is men erin geslaagd om de grenzen van de traditionele opbrengsten op een duurzame wijze te overschrijden. Deze ontdekkingen hebben geleid tot een rationeel gebruik van kunstmest. In de 20ste eeuw heeft de toepassing van de wetten van de genetica op de verbetering van de gekweekte graanvariëteiten, aanzienlijke opbrengsten mogelijk gemaakt. Men spreekt in dit verband van de groene revolutie.
Norfolkmethode
De aanleg van kunstmatige weiden leidde in de 19e eeuw tot de geleidelijke verdwijning van braakgronden. Het gebruik van de mechanische zaaimachine en het schoffelen met de paardenhak vanaf het einde van de 18e eeuw, als ook de daar uit voortvloeiende rijenteelt, zorgden voor een wisseloplossing. Deze nieuwe technieken droegen bovendien in belangrijke mate bij aan een stijging van de opbrengst en een betere controle van de gebruikte hoeveelheid zaadkorrels.
Er werd veel onderzoek verricht naar de volgorde waarin de planten geteeld werden en naar het belang van deze volgorde voor het behoud van de vruchtbaarheid van de grond. Met de vierjaarlijkse wisselbouw, de zogenaamde Norfolkmethode, waarin rapen, gerst, klaver en tarwe elkaar opvolgden, was het theoretisch mogelijk om de braak uit te schakelen; de rapen leverden veevoeder en de klaver onderhield de vruchtbaarheid van de bodem voor het koren. In de praktijk bestonden er van dit systeem talrijke variaties, zodat met heel wat voorwaarden rekening kon worden gehouden. Vooral op lichte gronden bleek de vierjaarlijkse wisselbouw vaak onvoldoende om de grond vruchtbaar te houden zonder kunstmest. Bovendien waren rapen onderhevig aan ziekte en kon de klaver mislukken. In een soepelere benadering ging men rekening houden met de plaatselijke omstandigheden.
Joelgrutten
Ook hier weer kwam het uitdelen van broden aan dienstpersoneel en armen in de plaats van de oude offers aan de huisgeesten. Oorspronkelijk zette men aan deze geen brood, maar de aloude brei van erwten, grutten of haver voor. In Zweden spreekt men ook thans nog van Joelgrutten, bereid uit het zaad van de laatste schoof. Ook de Joelkoeken werden vervaardigd uit dit zaad, waarin de vruchtbaarheid van het veld lag besloten. Men wreef deze koeken dan ook fijn tussen het zaaikoren en gaf ze te eten aan ploegknecht en ploegpaard wanneer deze weer voor het eerst naar de akkers trokken.