Doop
Krakeling
De krakeling wordt wel beschouwd als het symbool van de bakkerijbranche. Aan de vorm worden tal van symbolische betekenissen toegekend, reden waarom de krakeling onderdeel uitmaakte bij tal van hoogte- en dieptepunten in een mensenleven. Zo bestond er een speciaal doopgebak waarbij een ooievaar in brood werd uitgevoerd, omringd door een krans van krakelingen. In de Zaanstreek schijnt het de gewoonte te zijn geweest dat bij een kandeelmaal zeven verschillende krakelingen aan de gasten werden voorgezet. In Duitstalige gebieden speelde de krakeling of Brezel eveneens een rol in de doopgebruiken. De peetouders schonken het kind bij de doop een krakeling om de boreling geluk te wensen. Het broodje gold tevens als bescherming tegen ziekten. In sommige Duitse gebieden was het deeg voor de krakeling rood gekleurd ( de zogenaamde Kindstaufbrezen, Patenbrezel of Kindsbrezel. In andere streken werd bij de kraamvrouw tot aan de doop een gele, ringvormige krakeling in bed gelegd. Dit ringvormige brood kende men eveneens in Macedonië waar het door het bezoek aan de kraamvrouw werd geschonken. In het Duitse Weissenburg kende men de zogenaamde ‘Sackschlupfen’, een krakeling die zodanig gevormd dan wel misvormd werd dat hij er uit zag als een zak van deeg.
Kraamvetjes
Bij de plattelandsbevolking kende men de ‘kraamvetjes’ of wel men ging er op de ‘suikerdebol’. Deze pretjes waren vrijwel uitsluitend voor de vrouwen bestemd. Er werd dan ‘geruimschotteld’. Daarbij werden steevast de gekartelde of jongensmuisjes of de gladde of meisjesmuisjes gegeten. Lekkernijen, die dan verorberd werden, waren de suikerdebol, kremps of kramps en gebakjes, die van binnen hol waren en gevuld met suiker. Afhankelijk van de streek kwamen er verder tijdens Hollandse doopmalen zaken op tafel als rijstepap, broodjes met rookvlees en kaas, haantje pik, boffert, krentenbrood en Hoornse broeder.
Venlo
In Venlo, waar peter en meter de baker met het kind naar de Sint Martinuskerk vergezelden, werd na afloop van de doopplechtigheid altijd een ‘koffietoafel gehalden’, waarop onder andere de ‘sokkerboeënen’’(suikerbonen) en ‘sokkerkörrekes’ (suikerkorreltjes) werden gepresenteerd, die naar het heette, een product waren van het “niej kindje”.
Voeten
J.H. Nannings vermeldt in zijn boek een merkwaardig Duits doopgebak dat zowel de vorm van een stol als van een scheenbeen of duivekater kon aannemen. Dit gebak stond bekend als ‘Kindsfuss’ of ‘Kindes- Vöt’. Ook de Oostenrijkse pemmatoloog Max Höfler noemde ze in zijn diverse werken. Het gebak dat men aan de kinderen bij gelegenheid van de komst van een broertje of zusje schonk werd door het kind zelf of door de ooievaar meegebracht, zo zei men. In Lünenburg mocht bovendien elk kind uit de buurt een broodje (Semmel) uit dat huis afhalen. Werd deze gift geweigerd dan trokken de kinderen weken, soms zelfs maandenlang iedere avond naar het bewuste huis om lawaai te maken onder het voortdurende geroep van: ‘Dat kind heeft geen voet!’ In dit verband wijst Nannings erop dat in ons land de bevalling soms werd voorgesteld als een verwonding aan voet of been. De verwonding zou zijn toegebracht door de ooievaar.
Beschuit
In het Zeeuwse Nieuw- en Sint Joosland kwam bij het doopmaal kandeel met beschuit erin op tafel. Had men bij de eerste hap een beschuit met bovenkorst, dan kreeg men zelf binnen het jaar een zoon als men tenminste getrouwd en niet te oud was. Kreeg men daarentegen een onderkorstje van een beschuit geserveerd, dan zou de jonggeborene een dochter zijn.
Kaas
Kaas speelde zowel in Duitse gebieden als in Groot – Brittannië een rol rondom het kraambed en tijdens doopfeesten. Geesten werden met lawaai en geluid van een rommelpot bij het kraambed weggehouden en ontvingen daarvoor als beloning het zogeheten ‘kraambedkaas’. Dit offer werd later in koekvorm nagebootst. Hieraan dankt een soort honingkoek uit Nürnberg nog de naam Rumpelkäs. In München kende men de Zankenkäs terwijl in diverse doopformules het zegenen van de kaas was opgenomen. In Oost- Friesland kreeg de baker die de doopkoeken aanbood aan de gasten als beloning een geldstuk in een stuk kaas gestoken. Deze beloning stond bekend als Pupkekäse. In Engeland verscheen ter gelegenheid van een doopfeest behalve een koek ook een grote kaas op tafel, groaning cheese geheten. In de kaas werd een gat gesneden waardoor het kind op de doopdag werd geschoven als afweer tegen geesten. Men sprak ook wel van groaning cake.Deze kaas of cake werd soms wel 40 jaar lang bewaard. Elders in Engeland werd de kaas in kleine stukjes gesneden; de sick wifes cheese. Dit werd in het schort van de vroedvrouw door elkaar gehusseld en vervolgens onder het kussen van pasgeboren meisjes gelegd. De meisjes zouden daarna prachtig dromen over toekomstige schatten. In Northumberland tenslotte, kende men het gebruik waarbij aan de eerste persoon die men tijdens de wandeling naar het doopfeest in de kerk, brood, kaas, een ei en wat zout gaf. NB: Het Engelse groan en het Duitse Zanken verwees naar het kreunen van de vrouw in het kraambed.