Allerheiligen (1 november)
Vlechtbrood
Het ontstaan van vlechtbroden ligt in de vroegste Indo-Europese tijd toen het de gewoonte was dat de vrouw haar gestorven man op zijn weg naar het hiernamaals vergezelde. Geleidelijk werd dit mensenoffer vervangen door het offeren van alleen de haarvlecht van de vrouw.
Ook in de Ilias en in de Attische tragedie lezen we dat vrouwen na het sterven van hun echtgenoot of broer zich de haren afsneden.
Uiteindelijk werd het offeren van haren vervangen door een in de vorm van een haarvlecht gebakken brood dat meegegeven werd in het graf. Vandaar de naam vlechtbrood.
In de Frankische tijd (8e eeuw) werden grafgeschenken door het christendom verboden. De vlechtbroden werden toch nog gebakken en het oorspronkelijk voor het graf van de dode bestemde vlechtbrood werd nu het brood voor de armen. Een verre herinnering aan deze oude cultus zijn de op Allerheiligen of bij het nieuwe jaar aan de armen of aan petekinderen geschonken zielebroden of zielevlechtbroden.