Varia
'Seks en snoep zijn alle twee zonde'
Annie M.G. Schmidt zei ooit: ‘Seks en snoep zijn een beetje hetzelfde, alle twee zonde’. In deze laatste aflevering van het jaar geven we enigszins toe aan de zonde van het eten van snoepgoed en andere lekkernijen met bijzondere namen als Mierezeikers, Vieze Luiers, Stronthagel, Hoeredrekjes, Tielse Kontekloppers en Smultietjes.
We zijn gek op snoep en andere lekkernijen en veel uitdrukkingen hieromtrent lieten vroeger aan onze voorouders niets aan duidelijkheid te wensen over.
‘Een dame met een flinke snoeptafel’ was bijvoorbeeld een duidelijke verwijzing naar haar rondborstige voorkomen. Met een ‘boterletter’ werd een halfzachte aangeduid.
We hebben voor iedereen ‘een koekje van eigen deeg’, dat was ‘gesneden koek’. En wie dat niet snapte was op zijn minst een ‘oliebol’.
Je had geluk als je ergens een ‘suikeroompje’ had, daar kon je lang ‘zoet’ mee zijn.
Neuzenpeuzel
De zeden en normen en waarden waren in sommige tijden wellicht wat losser dan nu en dat zien we ook terug in robuuste namen van diverse producten.
Zo was er de Neuzenpeuzel, een twintig centimeter lange gekruide boterkoek uit Terneuzen waarop de vorm van een neus was aangebracht. De koek werd gevuld met amandelspijs, walnoten, hazelnoten en karamel.
Onder de inwoners van Deventer was een biscuit favoriet onder de naam ‘luuzen en vlooien’. Een jochie dat vroeger bij bakker Kloeke in de Lange Bisschopsstraat de winkelbel deed rinkelen en zelfbewust "veur twee cent luuzen en vlooien" bestelde kon steevast rekenen op de wedervraag van de bakker: "Wat wie'j hebbe, lêvend of doojen?"
Bolus en dukatenkakker
We kennen allemaal de bolus en weten waarnaar deze verwijst. In het verlengde hiervan was de dukatenkakker een geliefd product, zowel in Nederland als ook in Duitsland en Frankrijk. De hurkende figuur poept dukaten en was eeuwenlang favoriet als Nieuwjaars- en huwelijkskoek. Wie een dergelijke koek ontving hoopte om voorspoed en fortuin.
Schurfthoofden
Amsterdamse bakkersgezellen moesten – om als pasteibakker in het gilde te worden opgenomen – als proefstuk ‘schurfthoofden’ bakken.
Dit was een bruin, ruig en knapperige gebak dat wel wat leek op een kletskop. In Rotterdam stond dit proefstuk bekend als ‘kartelkop’ terwijl men in Leiden ook nu nog als variant de ‘zere hoofdjes’ kent.
Stront- janhagel
Bij de naam van deze taaikoek liep je niet direct het water in de mond maar de herkomst had alles te maken met de tijd van het jaar waarin deze koeken werden gebakken. Als in de lente het vee naar buiten gebracht werd, moesten de stallen een grote schoonmaakbeurt ondergaan. Na dit zware en smerige karwei was er koffie en een stuk stront – janhagel. Zo werd dit banket genoemd in de Krimpenerwaard maar in de Hoekse Waard sprak men van ‘schrob- janhagel’.