Graan en geschiedenis
De eerste mensen
Tijdens de oudste geschiedenis van de mensheid, vanaf de tijd van de Neanderthalers tot het einde van de ijstijd, veranderde er in Europa nauwelijks iets. Ook het verschijnen van de huidige mens, de homo sapiens, ongeveer 40.000 jaar geleden, bracht geen verandering in de manier van leven van de toenmalige mens. In onze breedtegraad was de mens jager en zijn voedsel bestond voor 90 % uit dierlijke eiwitten. Deze vrij eenzijdige voeding werd door bessen, kruiden en wortels aangevuld. Kleine technische verbeteringen en nieuwe werktuigen zoals bewerkte stenen, maakten weliswaar het leven draaglijker maar veranderden het leven in wezen niet ingrijpend.
Natuurvolken
Tijdens het Mesolithicum (de Middensteentijd van ca. 9.600 v. Chr. tot ca. 6.500 of 5.100 v. Chr.) overleefde de mensheid de ijstijd. Weliswaar liep de bevolking in de door de ijstijd getroffen gebieden terug tot 10 à 20 % maar de mens leefde toch in een totaal andere tijd en omgeving. Een familie had maar een paar uur per dag nodig om zich behoorlijk te voeden. De grote dierenkudden waren wat kleiner geworden, maar men kon nu ook vissen, schelpdieren, vogeleieren en planten en vruchten vinden. Deze natuurvolkeren leefden op een zelfde cultuurniveau als de volkeren uit het Stenen tijdperk. De geestelijke en technische verworvenheden breidden zich geleidelijk uit. Omdat de bevolkingsdichtheid gering was, was er ruimte voor iedereen. Elke stam kon optimale tijdelijke verblijfplaatsen zoeken en vinden. Als de jager met rijke buit naar huis keerde en de vrouwen genoeg vruchten en planten konden plukken, verbleef men gedurende langere tijd op dezelfde plaats. Als het klimaat het toeliet hoefde men maandenlang de (tijdelijke) nederzetting niet te verlaten. De graad van het nomadisme werd bepaald door de voedingsmiddelen die voorhanden waren.
Uitvinding landbouw
De oudst bekende dorpen werden na 14.000 v. Chr. tussen de Negev en de Eufraat gebouwd. Deze permanente woongemeenschappen bestonden misschien uit een tiental huizen, rond van vorm en deels onder de grond. De vele molenstenen en vijzels die in de woningen werden teruggevonden, wijzen op het belang van de graanoogst en van het graan als voedsel.Vanaf 12.000 v. Chr. zien we in dit gebied landbouw en veeteelt ontstaan. De beslissende veranderingen doen zich voor tussen 10.000 en 9.500 v. Chr. In Jericho, Teil Aswad en Mureybet gebeuren de eerste landbouwexperimenten in grotere en dichter bevolkte dorpen. Men is niet meer tevreden met het oogsten en het bewaren van de oogst. Men richt zich op het voortplantingsproces van de eetbare planten door op voorbereide grond speciaal geselecteerde graankorrels te zaaien, die nu als zaad worden behandeld.
Intensieve akkerbouw
Er groeide een wederzijdse afhankelijkheid en grotere groepen ontstonden. Dit vereiste onvermijdelijk een hogere productie van voedingsmiddelen en leidde tot handelscontacten en/ of overheersing, tot tolbetalingen en heffingen, dienstverlening en ondergeschiktheid. Doordat de gekweekte graansoorten door zorgvuldige teeltkeus en veredeling een hogere opbrengst kregen, brachten de landbouwers steeds grotere voedseloverschotten voort. Deze overschotten maakten het mogelijk ruilhandel te bedrijven: zo kon een boer een bepaalde hoeveelheid graan ruilen tegen een of meer stuks vee, tegen vlees, huiden, edelstenen, et cetera. Bovendien konden sommige leden van de landbouwgemeenschappen hun tijd, of een deel daarvan, aan andere bezigheden dan de voedselproductie gaan besteden. Ze werden bijvoorbeeld priester, handelaar, soldaat, ambachtsman of kunstenaar. En daarmee waren de beschaving en de samenleving, in de betekenissen die we nog altijd aan die woorden hechten, een feit.
Een intensieve akkerbouw had ook een snelle aanwas van de bevolking tot gevolg. In het noorden van Syrië en langs de Middellandse Zeekust wijst de spreiding van dorpen voor het eerst op een systematisch zoeken naar gronden die het best voor landbouw geschikt zijn. Op het Europese vasteland vestigen zich omstreeks 8.000 v. Chr. de eerste landbouw- en herdersgemeenschappen ten noorden van de Egeïsche Zee, nl. in Thessalië, Macedonië en Thracië.