Oogstgebruiken
Oogst, brood en gebak
Nadat de laatste lading graan binnen was gebracht bood de boerin oogstkoeken aan aan diegenen die geholpen hadden bij de oogst. Ze was er ook vlug bij om meel van het pas gewonnen graan te verwerken tot feestbroden of vlaaien.
Tot dan toe had men nog brood moeten eten, dat afkomstig was van graan van de vorige oogst, een jaar tevoren; het was oud en versterkend brood.
Maar het nieuwe, aldus de volksmond, zou frisser en verjongend zijn. Wellicht was dit verbeelding maar iedereen die tijdens de oogst het brood at in de schaduw van een schoof, droeg het besef in zich dat brood rechtstreeks met de natuur verbonden was.
Oogstfeesten gingen soms gepaard met kermissen, tijdens welke een overvloed aan gebak werd verorberd. Op sommige plaatsen werden van het overschot aan brooddeeg taarten, koeken of vlaaien gebakken, die een specifieke naam kregen. In de streek van Thidime noemt men zo'n gebak asplatie.
In ons land waren de Winschoter bollen bekend als kermis- en oogsttijdgebak. De folklorist Nannings beschrijft in zijn boek Brood- en gebakvormen en hunne beteekenis in de folklore meerdere oogstbroden en - koeken uit Nederland, Duitsland en Vlaanderen.
In Groningen aten de koolzaaddorsers de Klont, een soort Jan in de zak, gemaakt van karnemelkspap, rozijnen en meel. in Limburg kwamen de vlaaien weer op een feestelijke gedekte tafel.
Ook in Zwaben vierde men feest als de graanoogst binnen was. Hierbij bakte men koeken, dik besmeerd met room, die Beete of Beetle heten.
In Vlaanderen werd en wordt Maria's moeder, Sint Anna, van oudsher vereerd. Rond haar naamdag vond meestal de roggeoogst plaats. Men sprak van Sint Anna roggeoogst en bakte van de nieuwe rogge grote roggebroden. Dit gebeurde ook in Venlo. In het Vlaamse Herenthals bezocht men op deze dag familie en vrienden en at men Herenthalse manen en beschuiten.
Noord Brabantse aokstkoeken
In sommige delen van Noord Brabant stond het aren lezen bekend als ‘oogsten' of ‘aoksten', waarbij ieder jongen een ‘aokstkoek' van de geraapte aren kreeg.
Wie het geluk had een dubbele aar te vinden, kreeg een dubbele oogstkoek. Je mocht dan bovendien 10 aren tol eisen van alle andere jongens die aan het aren lezen waren. Werd die tol niet betaald dan moest die jongen van het veld af.
De kinderen die na afloop zingend naar huis gingen met hun armen vol rogge hadden er voor gezorgd dat ze ook een extra ‘petersielke' bij zich droegen. Dit was een bundeltje van 20 roggearen dat gold als bewijs, dat de drager zijn aren zelf had gelezen. Bezat hij geen ‘petersielke', dan mochten alle jongens die hij ontmoette, hem zijn aren of zangen afnemen.
Dat gaf soms een welkome aanleiding tot een flinke vechtpartij. Om vast te stellen of een jongen zijn aren niet uit garven had getrokken die nog op het veld stonden, werd overigens een merkwaardig experiment voltrokken. Eén van de jongens hield een petersielke met beide handen omhoog. Als deze rechtop bleef staan, was er niets aan de hand. Viel de bundel echter om dan had de eigenaar gelogen over het aren lezen en werd hij weggehoond onder het zingen van:
Gestolen, gewolen
Geoogst, gestookst,
Gehangen, gevangen,
Gekocht, betaald.
Kaantjeskoek
Op de tweede woensdag in juli werd in de landelijke buitengebieden van Rotterdam vroeger de hooiperiode afgesloten met een hooimaal.
Deze maaltijd bestond traditiegetrouw uit krentenbrood en suikerbrood met goede boter
besmeerd. Naast de koffie werd er nog rijkelijk jenever of brandewijn en boerenjongens geschonken.
Het oogsten van het rijpe kòren vond plaats op het einde van de zomer en werd afgesloten met een oogstfeest op de vierde donderdag in augustus en bestond vroeger uit drie klassieke gangen: rijst (tot de l7e eeuw nog gierst) met erwten of bonen als voorgerecht, aardappelen (vroeger brood) met vlees en voor dessert rijstpap met rozijnen. Als speciaal gerecht om de landarbeiders te bedanken bakte de boerin in de streek van Rotterdam ook nog kaantjeskoek.
Zeeuwse tumelaars en oogstwafels
De boerin bakte in Zeeland de oogstkoeken maar de boer de tumelaers of oogstwafels.
Bijbelvast, als de Walcherense boeren waren, hielden ze het woord uit Prediker 3.13 hoog: ‘dat ieder mens ete en drienke en het goeie geniete van oal z'n errebeid'.
En tot de maaltijd moesten allen, die aan het oogsten hadden deelgenomen, volgens eeuwenoude traditie worden uitgenodigd. Geen enkel op zijn eer gesteld boerenechtpaar bezat de moed van de oude gewoonte af te wijken, aldus folklorist D.J. van der Ven volgens een artikel uit 1965.
‘ Al de vaste en tijdelijk in dienst genomen arbeiders met hun grote kinderen, voor zover deze bij het werk hadden geholpen, moesten "ten eten gevrogen ore", soms ook wel de vrijers en vrijsters van de dochters of zoons, als deze vaste verkering hadden en zelfs de geliefden van de knechts en de meiden zaten ook mee aan. Hoe zuinig de bazinne anders ook was, bij het oogstmaal drong ze er bij de "errebeiers wieven" doorlopend op aan toe te tasten: "Toe Willemien en Tanne! Je moete julder gange gae oor. Ik ebbe ze nie vô de verken(s) gebakken". En tegen de veertien- en vijftienjarige vlegels, die hun buik rond aten: "Julder ook, joengers. Toe mer oor!". En dan werd de oudste dochter opgedragen: "Weer is 'n volle schaele uut de spinde t' aelen. Anders gaan de mensen dienke, dat de voorraed op is".'
Was omstreeks ‘Baemisse' (Sint Bavomisse op 1 oktober) het werk op het land beëindigd, dan werd er getrakteerd op vierkante wafels of op ronde, de ‘tumelaers'.
Ze moesten warm worden gegeten want al de volgende dag waren ze ‘fles', dat wil zeggen, klef en slap.
Daarom werd de dag na het bakken uit het overschot ‘waefelpap' gekookt.
De boer die zich verplicht had tot het bakken van de wafels was er vaak de hele nacht mee bezig. De traditie liet niet toe dat hij het werk aan anderen overliet of dat hij het bakken onderbrak.
Semelwekskes op Maaierszondag
Aan het einde van de oogstmaand augustus werd vroeger in het dorp Sevenum een praalwagen rondgereden die tienduizenden mensen op de been bracht. Symbool op de praalwagen was de hoorn des overvloeds die door de koningin van de oogst werd gepresenteerd vol van de vruchten van het land.
Deze dag werd ‘Maaierszondag' genoemd.
Maaierszondag was de zondag die op de kalender het dichtst gelegen was bij de feestdagen van de beide heiligen van de roggeoogst: Sint Jacobus (25 juli) en Sint Anna (30 juli).
Op deze dag moest volgens oeroude tradities de roggeoogst zijn binnengehaald, zoals vermeld wordt in een oud rijmpje:
Met Sint Jacob en met Sint An
Moet het koren in schuur en ban.
De gevels werden versierd met roggeschoven en garven van haver. Toen de haver - en roggevelden werden vervangen door aspergevelden en groentekwekerijen verdween deze oogsttraditie.
Semelwekskes of zeumerwekske
Tot vóór de Eerste Wereldoorlog werden de harde werkers na afloop van de oogst getrakteerd op Semelwekskes. Dit was een soort gebak dat leek op appelbollen. Oorspronkelijk werden ze gebakken van appels en bloem van de nieuwe oogst. Zelfs de gist hoorde afkomstig te zijn van de nieuwe oogst en werd verkregen via de plaatselijke bierbrouwerijen.
Het was een geliefde lekkernij tijdens de Sevenumse oogstfeesten op Maaierszondag.
De appels werden vooraf gedroogd in de bakhuisjes. Rondom werd as uit de oven uitgestrooid om dieven af te schrikken; hun voetsporen zouden immers te zien zijn in de as.
De semelwekskes hadden een doorsnee van 11 tot 15 cm en werden gebakken van roggemeel. Ze werden met de hand gekneed, van zuurdeeg (kevel) voorzien en daarna nogmaals gekneed. Als pièce de résistance prijkte in het midden een grote appel, ook wel Sint Jacobsappel genoemd. Het bakken van dit folkloristisch product in een veldoven was bijna een rituele plechtigheid.
Bakken in een veldoven
De oven werd zolang gestookt met een stuk of vier mutsaards (schansen), tot de stenen aan het mondgat wit zagen. Dit was het moment om met stoken op te houden. Het hout en de as werden eruit geharkt.
Om de oven schoon te maken had de boer een ovenwis gevlochten. De wekskes werden met een ‘sleutel' ingeschoten, het lokale woord voor een schieter. Met een ‘aovengaerd' werd het vuur achter in de oven nog eens opgepord. Als dit werktuig te lang in oven bleef schoot hij in de brand en moest het geblust worden in een emmer met water die naast de oven stond.
Als alle wekskes in de oven lagen werden de oven afgesloten met een ijzeren plaat waartegen een staak was gezet. Als de plaat door een rukwind of wat dan ook viel werd dat als een ongunstig voorteken beschouwd.
Tijdens de 2 uren die de semelwekskes in de oven lagen waren de kinderen niet uit de buurt van de oven weg te slaan.
De zeumerwekskes waren in die tijd gegroeid in de oven, de ingesloten appel had zijn plaats te klein gevonden en onder het bakken had zich het sap onder druk naar buiten geperst. De scheur in het baksel had lekkere bruine korstrandjes, de glimmende stroop had zich een weg gebaand van zoet over de bruine bol.
Roggewek
Behalve de appelwekskes werden er ook roggewekskes gebakken tijdens het oogstfeest in Sevenum en dan eveneens in grote hoeveelheden.
Volgens een menukaart uit 1950 was er het volgende te koop tijdens het feest:
Roggewèk met schènk F. 0.35
Roggewèk met kie-ës F. 0.35
Roggewèk met gebakken ei F. 0.40
Roggewèk met twie eier F. 0.80
Ine gojen oetsmieter F. 1.50
Halven oetsmieter F. 0.75
Slaatjes, flinke portie F. 0.75
(schenk = ham, kie-es = kaas)
De folklorist D.J. van der Ven kwam graag en veelvuldig een kijkje nemen op de Serumse oogstfeesten en schreef er het volgende sfeerverslag over:
‘... , toen er in 1954 iets gebeurde, wat sinds mensenheugenis niet was geschied, namelijk, dat er op maaierszondag nog geen rogge was binnengehaald. Door een langdurige droogteperiode, gevolgd door een regentijd, was het traditionele vijftigtal praalwagens sterk ingekrompen en waren deze niet met gouden aren gesierd, maar met veel klaprozen, korenbloemen en groene rogge, tarwe en spelt. Hierop maakte slechts één wagen een uitzondering, maar bij nadere beschouwing bleek, dat die aren niet echt doch geel geverfd waren. Nauwelijks was de optocht binnen of de regen viel toen met bakken weer neer, zodat het vertrouwen in Sint Jozef die dag wel zeer geschokt is geweest.
Wat heeft Sint Jozef nu uit te staan met het verregende Serumse maaiersfeest? Wel, daar heerst nog altijd op menige boerderij van de buurtschappen "t Laag en de Bergen, de Vinkepas en het Molenveld, de Zonneberg en Hees - of hoe alle gehuchten in het wijde Peelland van Sevenum mogen heten - een naïef volksgeloof. "Zet Sint maar buiten" luidt het parool ",dan zijt ge verzekerd van mooi weer". En zo zal men ook op zondag 28 juli 1957 weer vele Sint Jozefbeelden buiten in tuintjes of voor de huizen opgesteld zien, want in het Limburgse volk leeft nog menige traditie voort met volksreligieuze inslag. En zo goed als menige buurtvereniging of personeelsorganisatie op de dag, dat ze een uitstapje maken, in de vroege ochtenduren een grote leverworst brengt aan de kloosterzusters van Sinte Clara in de overtuiging geen betere regenverzekering te kunnen afsluiten, zo geniet Sint Jozef te Sevenum en omgeving de reputatie voor een puik weertje te zorgen, wanneer zijn beeltenis maar buiten in de hof wordt gezet. Dat Sint Jozef in 1954 heeft gefaald, hebben de Sevenummers hem al lang vergeven. Uitzonderingen bevestigen immers de regel en zo heeft men er ook thans weer vertrouwen in, dat op zondag 28 juli a.s. de koren- en broodoptocht weer in volle luister door het fraai en zinvol versierde dorp zal trekken.
Op een keer aan de vooravond van het feest, toen de grote "roggewèk"- en broodjestent nog niet voor het publiek toegankelijk was, was het mij een vreugde overal te constateren, dat er nieuwe volkskunst opbloeide in de verwerking van het oogstmateriaal. Dit bestond uit rogge-, tarwe-, haver- en gerstaren met een overdaad van oranjerode lijsterbessen,
donkerbruine fluwelen lisdodden en al de weelderige bloementooi uit tuin, veld en bos, die ik tot boeketten en soms zelfs tot prachtige bloemstukken verwerkt zag boven de huisdeuren en winkelramen.
En zelfs werd door vindingrijkheid romantiek gebracht in een magazijn van sanitaire artikelen, want daar zag ik niet alleen de vele wasbakken, versierd met korenaren en klaprozen, maar ook een rij van vijf glanzend witte porseleinen closetpotten onder een luifel van korenaren en bonte veldboeketjes. Een wel zeer geslaagde variatie op het thema "een blommetje op de mestvaalt".'
Van der Ven vervolgt:
‘De vrome inslag van het Serumse boerenvolk vond dan ook in verschillende ontroerende taferelen haar uitdrukking en zo zag ik daar Sint Isidorus, de boerenpatroon, in monnikenhabijt neergeknield tussen korengarven, gebeden ten hemel opzendende om Gods zegen over het gewas af te smeken. Een andere praalwagen bracht nu die vervulling van die gebeden in een ontroerende weergave van het volksreligieuze besef, dat al het werk van de boer besloten ligt in Gods hand en dat hij dan ook als "de Heer van de oogst" geëerd dient te worden.
Temidden van een overdaad aan rogge- , tarwe- , haver- en speltkorrels, vruchten, groenten en veldgewassen stond een simpel grijs geverfd hagelkruis met een heel oud Christusbeeld en daarboven was als in een aureool de van eerbied en menselijke deemoed voor de schepper getuigende spreuk: "De Heer van de oogst" aangebracht.'
Bestel
De bestel (in Vlaanderen mastel geheten), bakte men van oorsprong van gewone tarwebloem.
Naderhand maakte men gebruik van beschuitbloem zonder eieren, maar wel met veel anijs om een krachtiger gebak te krijgen.
De kruiden anijs en kummel dienden om boze geesten af te weren.
De bestel werd gegeten bij offermaaltijden, zoals begrafenissen, maar ook wel bij oogstfeesten en geboortes.
Stevige kost
De oogst vergde flink wat calorieën van alle werkers. Er was stevige kost nodig om iedereen aan het werk te houden. In de Gelderse Achterhoek werden tijdens het rogge maaien pannenkoeken naar het land gebracht. ' s Avonds kreeg men extra spekpannenkoeken en karnemelkse pap.
Bij het korenmaaien in Overijssel kreeg het werkvolk 's middags drie potten, dat wil zeggen, drie gangen te eten:
1. Rijst, erwten of bonen.
2. Aardappels en vlees.
3. Pap.
In het Drentsche Rolde was er meestal "vrömd volk" bij dat bij de oogst hielp dat goed te eten moest hebben. 's Avonds kreeg men er chocolademelk van chocoladekoekjes gemaakt, met brood met kaas of koek.
Op Halfoogst (15 augustus) werden in Drenthe wafels van pannenkoekdeeg uitgedeeld met veel eieren, bestrooid met bruine basterd.