Rouw en begrafenis
Uitdelen van brood
Het uitdelen van brood aan armen en behoeftigen behoort al eeuwenlang tot de uitvaartgebruiken. Met name welgestelden beschouwden het als hun plicht om de armen op deze manier indirect bij het dodenmaal te betrekken.
Zo had mejuffrouw H.F. Velaars uit Baarn in 1938 bij testament bepaald dat op de dag van haar begrafenis aan de Baarnse armen een brood moest worden gegeven. In de loop van de morgen werd aan ruim 250 gezinnen een krentenbrood van drie pond uitgedeeld terwijl gezinnen met meer dan vijf kinderen bovendien een wittebrood kregen.
Op 3 oktober van dat zelfde jaar vond in Breukelen de testamentaire poffertjesuitdeling plaats van Kees de Tippelaar, een gebruik dat daarna nog enkele jaren werd gehandhaafd. De jeugd kon op deze herdenkingsdag gratis poffertjes eten in de gebakkraam van Van der Steen uit Bussum die speciaal hiervoor met zijn poffertjesschip over de Vecht voer naar het pleintje bij het raadhuis.
De overledene werd daarbij met gezang herdacht waaraan het volgende refrein werd ontleend:
Er is maar ene goeie Breukelaar,
En dat is Kees de Tippelaar.
Christelijke aantallen
In de Christelijke gedachtewereld speelden aantallen soms een belangrijke, symbolische rol. Dit zag men soms terug in de brooduitdelingen.
Soms kregen 13 armen een brood en moesten 13 armen ter gelegenheid van een begrafenis een offer brengen om na afloop een brood te kunnen ontvangen. Dit aantal verwees wellicht naar Jezus en zijn 12 discipelen.
Ook springt het aantal van 30 broden voor 30 behoeftigen enkele malen in het oog. Dertig herinnert aan het verraad: het loon van Judas die voor 30 zilverlingen zijn meester aanwees.
België
Ook in andere landen vonden voedseluitdelingen plaats na een begrafenis. Uit België komen de volgende voorbeelden.
Virginie Loveling schreef in 1881 in haar boek ‘Het hoofd van 't huis': ‘Alle bedelaars en bedelaressen van het dorp kwamen de een na de ander nevens en voor het huis staan, aleer ze zich naar de dienst begaven, want er was brood.'
Félix Marichal, een bakker uit Waimes, getuigde: ‘Men verkoopt het zwarte brood van Waimes in Luik, Seraing en Aubel. Ook nog een specialiteit uit die streek is de Kranz, een speciaal brood, in de vorm van een kroon, dat men eet bij begrafenissen.'
Uit ‘De Kerels van Vlaanderen' van Hendrik Conscience (1812-1883) citeren we: ‘De avond vóór de begrafenis ... in de dodenkamer ... vond ik al onze bloedverwanten, vrouwen en mannen rondom de lijktafel. Een stokoud man nam weitekoekjes, brak ze in tweeën en gaf de omstanders elk een stuk. Iedereen begon ervan te eten. Mijn vader, die mijn aarzeling bemerkte, deed me de anderen navolgen. Ik mocht niet weigeren deel te nemen aan deze plechtigheid, die men het dodenmaal noemde.'
In West-Vlaanderen sprak men van het brooddeel aan de armen, in Krombeke was het de veldwachter die tijdens de mis de broden uitdeelde. Als spreuk kende men daar: ‘Die nie en bidt, nie en èt'. (Wie niet bidt, die zal niet eten.)
In Wulpen bestond het brooddeel uit pistolets of boterkoeken die de schoolkinderen ontvingen als er een voornaam persoon begraven was.
1200 lijkbroden
Wat aantallen en de soorten brood betreft, die tijdens een begrafenis werden uitgedeeld, deed zich in België een onvoorstelbare verscheidenheid voor.
In 1515 volgde, na de uitvaartmis van ene heer van Laarne, een uitdeling van twaalfhonderd lijkbroden aan zijn familie en parochianen. Dat had hij zo bepaald in zijn testament.
In de jaargang 1963 van een West-Vlaamse tijdschrift werd vermeld, dat op 27 mei 1963 een familie uit Houtem - Veurne nog brood uitdeelde aan de armen naar aanleiding van de specifieke wens van de overledene, op de dag van haar begrafenis. In het portaal van de Onze-Lieve-Vrouwekerk stonden manden met een honderdtal broden, geleverd door de bakkers van het dorp. Na de begrafenis ontvingen de behoeftigen een aantal broden in verhouding met de grootte van hun gezin.
Zak roggemeel
De boekhouder van de Confrérie der Biehouders van Meerdonk haalde in een verslag van 1733 aan: In onze vergadering van negen november is met algemeenheid van stemmen besloten dat alle jaren, op de dag waarop de mis zal gezongen worden voor de afgestorven confraters van de H. Ambrosius, een roggebrood zal uitgedeeld worden aan de armen.
Ook de griffier van Tervuren gedroeg zich als een gulle weldoener in zijn testament van 3 november 1613, waarin werd bepaald dat, na zijn begrafenis, de priesters, de koster, zijn vrienden, de testamentuitvoerders, de armenmeesters en de buren, na een traktatie in zijn woning, ieder een wittebrood moesten ontvangen; voor de behoeftigen moest de bakker een zak roggemeel verwerken.
Broodbedelingen bleven soms niet beperkt tot de begrafenis zelf, maar moesten eventueel jaarlijks hernieuwd worden, meestal naar aanleiding van de jaarlijkse mis voor de gestorvene.
De heer van Loyers had bepaald, dat op zijn jaarlijkse mis kleine broodjes zouden worden uitgedeeld aan de bewoners van zijn heerlijkheid.
J. Michelo, een 15e eeuwse Waalse bakker, verlangde eveneens dat zijn afstammelingen brood zouden uitdelen bij deze gelegenheid.
Frotter
Bij de bedeling van broden aan behoeftigen deed zich in Wallonië soms een eigenaardig gebruik voor. De armen streken hun boterham of brood over een stuk spek, dat op een plank bevestigd was. Men noemde dit frotáhz, van het werkwoord frotter (wrijven).
Vroeger bestond er vaak een wezenlijk onderscheid tussen een begrafenis en een uitvaart. In het Belgische Limburg en in bepaalde delen van het Luik had de uitvaart twee of drie weken na de begrafenis plaats. Bij de teraardebestelling deelde de klokkenluider, de grafdelver of een familielid van de overledene mee op welke datum en in welke herberg de familie het lijkmaal zou houden. Dit maal bestond vaak uit mastellen of brood, en bier.
Krakelingworp
Niet alleen broden werden in diverse soorten uitgedeeld aan de behoeftigen. Vaak waren het ook krakelingen die werden rondgestrooid waarschijnlijk vanwege hun eeuwigheidsymboliek.
Het oude offerkarakter van de krakeling zag men onder andere terug in de jaarlijkse krakelingenworp in Geraardsbergen in België, zo schrijft Nannings. Dit krakelingenfeest vond sinds onheuglijke tijden plaats op de eerste zondag van de grote vasten. Het ging hier om krakelingen in de vorm van mastellen of bestellen.
Duits Spende- en Singbrot
Uit de geschiedenis kennen we verschillende broodstichtingen ten behoeve der armen die alle op hetzelfde principe berusten.
Een voorbeeld daarvan is de stichting die werd opgericht na de dood van de dichter Walther van den Vogelweide in 1227. Via deze stichting werden voortaan op zijn sterfdag zielebroden uitgereikt aan de armen.
In het Duitse Herford deelde de kerk jaarlijkse Wekingsspende uit als herinnering aan de daar begraven Widukind.
Bekend is ook het Spendebrot van het Klooster Buchan bij Biberach, dat onder andere in het jaar 1548 aan meer dan 4000 mensen werd uitgedeeld.
In Zwaben heetten deze broodjes Singbrot. Deze werden uitgedeeld aan de koorknapen die tijdens de begrafenismis hadden gezonden.