Boer, bakker, molenaar in lectuur en literatuur
Feestlied uit 1886
6 JULI 1886
WIJZE: Wien Neerlands bloed
Wien 't bakkersbloed door d'ad'ren vloeit
En opgeruimd daarbij,
"Wiens hart voor brood en oven gloeit
Verheff' den zang als wij.
Hij stell' met ons vereend van zin,
Op dezen zomertocht
Een luid en vroolijk feestlied in,
Op 't feest door ons gewrocht.
Verheffen wij den bakkersstand
Als 't hoogst gewichtigst vak,
Met vlijt en met gezond verstand
En handen uit den zak.
Dan knnnen wij met 't hoofd omhoog
Den boog eens laten gaan,
Want ieder weet, dat ook een boog
Niet alttjd strak kan staan.
Viert feest met ongekende vreugd,
Muziek geleid'den zang,
Maakt pret, zoodat het u nog heugt
Uw heele leven lang.
Ceremoniemeester op 't apel,
Weest onuitputtelijk
In zang en scherts, in luim en spel,
En wij worden U gelijk.
De moeilijkheden zijn beslecht,
Vergeet de hinderpalen,
In massa's ons steeds voorgelegd,
Thans willen we niet dralen,
Maar drinken wat te drinken is
En eten op zijn tijd, En zingen zonder hindernia
Op 't tochtje dat ons beidt.
Feestlied dat werd gezongen tijdens een uitje van een groep bakkers naar de Vecht.
Bakkersliedje uit de Zaanstreek
WIJZE : Henry's drinklied
Vrij van stooken, vrij van bakken,
Zijn wij met elkaar op reis;
Laat ons daarom vroolijk zingen,
Stellen dat geluk op prijs.
't Bakkervak is een pak,
Tegenwoordig zwaar te dragen,
Wijl ons de machines plagen;
Maar geen ,Ruijter", met geweld,
Jaagt ons uit het bakkersveld.
Neen, wij zullen moedig strijden
Op de aangewezen baan,
En een bet'ren tijd verbeiden
Voor de Bakkers aan de Zaan.
Niet versuft, of verbluft!
Laat den oven vroolijk branden,
Moed verloren waar' een schande.
Bakken jongens! bakken maar!!
Zoo juich' ook de vrouwenschaar.
Hulde mogen wij betuigen
Aan onz' ed'len president,
Die ons voorgaat, als getuige
Van een noblen, flinken vent.
Leve hij! — juichen wij!
Dat geen onheil meer hem drukke
En zijn zaken wel gelukken;
Ja, ons aller welvaart groei
Bij den Zaanschen handelsbloei.
Algemeen Bakkerslied
Op de melodie van Henry's drinklied
Komt, nu allen saam gezongen,
Luid gejubeld met elkaar,
Ieder zij er van doordrongen;
Dat men uitgaat eens in 't jaar.
En wij gaan
Nu, welaan:
Laten wij eens vroolijk zingen
Op ons zelv', als feestelingen,
Op des bakkers grootsch bestaan,
Alles op zijn tijd gedaan.
Na het zwoegen en hot zweeten
Past wel eens een vroolijk feest,
Om de zorgen te vergeten
En verfrissching van den geest.
Wat een brood,
Klein en groot,
Moet een bakker wel niet bakken
En den moed nooit laten zakken,
Wil hij niet ten ondergaan
Maar te blijven voortbestaan.
Roggebrooden, bleeken, bruinen,
Vast en los, vooral niet hard,
Tarwebrood met mooie kruinen,
Fijn van rijs, vooral niet zwart.
Fransjes, zoet,
Groot en good,
Schootjes, knipjes en profeten,
Krentenbroodjes niet vergeten,
Mastelijnen, knip en pan,
Krentenbol — zoo nu en dan.
Alle soorten van boschuiten,
Keuken-, tafel-, Friesch en zoet,
Dan 't gebak van al de fruiten,
Dat het hoofd steeds duiz'len doet.
0, altijd
In den strijd,
Moeten wij maar deegen mengen;
Dat wij nu een glaasje plengen,
Bitterkoekjos, allerhand,
Taart met mangelen en zand.
Blaadjes, moppen, krakelingen,
Spritsen, korstjes, ulevel,
Suiker koken, bessen wringen,
Dan weer langzaam, dan weer snel.
Stook ze maar,
Bak ze gaar,
Suiker, taaigoed, pepernoten,
Worstjes, hammen, kleine, groote,
Meisjes, jongens, lief en zoet,
Wieg en vuurmand, altijd goed.
Rotsbiscuits en sneeuwbanketten,
Geglaceerde amandelsnee
En gekrulde nonn'lezetten,
Brood, gelei en sneeuw en kwee.
Macarons,
Gombonbons,
Kersengram en ijsgramvlaten,
Taart à la crême en à cedraten,
Hazelnootpitten, angelika,
D'espagnes-pralines, chocola.
Thans het laatste lied geheven;
Duizend dingen zijn er wel,
Grootsch de roeping, ruim de wegen,
Werkt en denkt, de tijd gaat snel.
Met geluk,
Zonder druk,
Wenschen wij nu feest te houwen,
Morgen 't werk weer blij aanschouwen,
Dan weer voor de maatschappij
Bakken, bakkers, vrij en blij.
0.