Wafels
IJzerkoekenoproer in Coevorden
De inwoners van Drenthe hebben er in de loop der eeuwen altijd lustig op los gebakken als het oude jaar ten einde liep. Kniepertjes, rollegies, joskoeken, ijzerkoeken, Nieuwjaarskoeken, hoe ze ook allemaal werden genoemd, één ding hadden ze gemeen: ze werden allemaal met wafelijzers gebakken en uitgedeeld aan familie en vrienden, buren en bekenden.
Dit gebruik leidde in 1770 in Coevorden tot een heus ‘ijzerkoekenoproer’ toen het de hoge heren van de stad behaagd had het uitdelen van Nieuwjaarskoeken voortaan te verbieden.
Wafels en jenever
In binnen- en buitenland was het van oudsher de gewoonte om de komst van het nieuwe jaar uitbundig te vieren met veel eten en drinken. De overdaad zou niet alleen boze geesten weren maar ook voorspoed in het nieuwe jaar brengen.
In Drenthe en in dit geval in Coevorden, ging het er al niet anders aan toe als elders. Niemand ontkwam aan de traditie om de Nieuwjaarsvisite een flinke stapel wafels voor te zetten en dat vergezeld te laten gaan van een slok jenever.
Vooral voor diegenen die het financieel niet zo breed hadden, was dit een extra aanslag op de portemonnee, zo aan het einde van een vaak toch al dure decembermaand.
Veel Drentse arbeiders sloegen daarom in december aan het stenenrooien. Zij verkochten de gerooide keien in door de provincie verspreide opslagplaatsen, ofwel zetten de hele handel meteen maar om in sterke drank en andere benodigdheden, om het nieuwe jaar op een beetje knappe manier te kunnen beginnen.
‘Sondighe gewoonte’
Om voortaan paal en perk te stellen aan deze extra kosten voor de arme lieden èn om een einde te maken aan de overlast die het drinken van de Nieuwjaarsborrels met zich mee bracht,
leek het de kerk en de vroedschap van Coevorden tegen Kerstmis 1770 wel een goed idee om een einde te maken aan deze ‘sondighe gewoonte’, ‘dat oudt en slegt gebruik’.
De magistraat lieten daarop een plaatselijke verordening afkondigen waarin voortaan het uitdelen van Nieuwjaarskoeken werd verboden.
Zij deden dat, blijkens een ietwat subjectief stukje geschiedschrijving in het ‘Nieuw Drentsch Mozaïk’ uit 1878, ‘wetende hoe zelfs in de verblijven van armoede en ellende de laatste penning soms uitgespaard, ja hoe er zelfs honger en kommer geleden werd, om aan bedoeld gebruik zijne offers te kunnen brengen, en bekend met het misbruik dat ervan gemaakt werd’.
Wie nu had gedacht, dat de Coevordenaren opgelucht ademhaalden, toen ze aldus van deze “sondighe gewoonte” verlost waren, verkijkt zich enigszins op de verhoudingen. Er waren in de stad al eerder conflicten geweest tussen de magistraat (de burgemeester en de leden van de vroedschap) en de afgevaardigden van de ‘breede gemeente’ (de gezeten burgerij met burgerrechten; de ‘smalle gemeente’, Jan-met-de-pet had nog niks te vertellen).
De afgevaardigden van de burgers hadden al eens om inzage gevraagd in het beheer van de financiën van de stad, maar daar voelde de heren op het fluweel niets voor.
Die starre houding leidde in het Coevorden van de 18e eeuw tot groeiende ontevredenheid over het bestuur; ontevredenheid, die na het ook nog eens uitvaardigen van het koekenverbod tenslotte tot uitbarsting kwam in het berucht geworden ‘IJzerkoekenoproer’ van 1770.
Omsingeld
‘Nauwelijks toch had het berigt van het uitvaardigen der willekeur zijne ronde gedaan, of er verhieven zich hier en ginds en eindelijk overal stemmen van goed- en afkeuring; de laatsten wel het meest’, aldus het ‘Nieuw Drentsch Mozaïk’ in de 19e eeuw.
‘De vrouwen, onder aanvoering der ijzerkoekenbaksters, schoolden zamen. Ettelijke mannen en tal van kwajongens voegden zich er bij, opgewonden door de rappe en vaardige tongen van het zoogenaamd zwakkere geslacht. Minachtende uitroepen werden weldra vernomen, om weg te sterven in de dreigend aangeheven kreten van verwensching en vervloeking. Het raadhuis werd door de woedende menigte letterlijk omsingeld. Gespierde mannenvuisten balden zich en staken hier en daar uit den woelenden volkshoop naar boven; straatkeien werden dreigend opgeheven; eenige vrouwen-handen zwaaiden het Nieuwjaarskoekenijzer over de hoofden der gistende massa, terwijl hare scherpe tongen dood en verderf zwoeren aan de leden van den magistraat die, bleek als lijken, uit de ramen der raadzaal op het gepeupel neder-zagen. De kracht en moed der raadsleden verflaauwden en maakten plaats voor angst, bij sommigen voor wanhoop’.
Aftocht
Het was duidelijk: de inwoners van Coevorden waren niet blij met het verbod. We vervolgen het artikel van de auteur Ronald Hooyenga:
‘Belaagd door uitzinnige koekenliefhebbers verhief een enkel lid van de vroedschap nog wel zijn stem, maar de meesten van de bepoederde pruikebollen achtten het toch maar verstandiger het verbod zonder verder verwijl weer in te trekken. Dat gebeurde ook, onder uitdrukkelijk beding van een vrije aftocht onder bescherming van het Coevorder garnizoen. De vroede vaderen kozen het hazenpad naar hun woningen, dwars door de dreigende, gistende, kokende menigte heen.’
De Almanak vervolgde: ‘Te midden van een oorverdoovend gejubel werd de aftogt toegestaan. Bleek en onthutst verlieten de achtbare vaders der gemeente het raadhuis. Menig hunner hoorde zich hoogst onaangename uitdrukkingen toevoegen, of voelde zijne rokspanden tusschen de bladen van een of ander Nieuwjaarskoekijzer vastklemmen en scheuren. De kwalijkgezinden, het eigenlijk jan-hagel, kraaiden triumf, terwijl de weldenkenden de laauwheid en verregaande jan-saliegeest van het bestuur berispten. Het regende hatelijke toespelingen op het gebeurde, en de critiek zwaaide in dicht en ondicht hare geesels over de handelingen der burgervaders’.