Doop
Oostenrijk en Duitsland
In Oostenrijk kent men een typisch doopgebak: de Seelenspitz oftewel zielepunt. Het is langwerpig van vorm en loopt aan beide kanten uit op een punt. Als de peetmoeder in Egerland met een kip onder haar arm op het doopfeest verscheen, kreeg zij als geschenk een brood in de vorm van een varkensstaart, gebakken met amandelen en rozijnen. Het was in veel Duitse gebieden so wie so de gewoonte om aan de eerste voorbijganger Geschenken te geven in de vorm van een brood om te voorkomen dat het kind behekst zou worden. De vroegere Westfaalse brij van timpen die werd geserveerd tijdens een doopmaal, werd allengs vervangen door een koffiebroodje. In Ansbach legde men – net als in veel andere streken – offers in de vorm van brood, zout en kolen onder het kussen van de dopeling. De offers waren bestemd om de huisgeesten gunstig te stemmen. In andere streken was het de gewoonte dat de peetoom van de dopeling drie pond vlees, drie verschillende soorten koeien en een koetje, gemaakt van suikerdeeg, kreeg. In het Herzgebergte noemde men dit suikerkoetje ook wel ‘de dikke’ omdat het minstens 5 cm dik was. Soms werd het suikerkoetje in stukken gebroken, met name als de dopeling een meisje was. Dan zouden de jongens later op de dansvloer vechten om het meisje. In Leipzig gaf de peetoom een Lebkuchen of een koek van marsepein om het te dopen kind geluk te wensen.
Een wafelijzer gold in sommige Duitstalige streken als doopgeschenk. Dr. Richard Beitl vertelt onder andere over dit gebruik in zijn boek ‘Der Kinderbaum’ uit 1942. Hij maakt daarin melding van een voorbeeld uit Rosenthal. Het ging daarbij om een rond ijzer dat aan beide zijden een verschillende versiering droeg. Aan de ene kant stond de naam" Liesbeth Ziegier" en in de andere kant was een hart gegrift met een datum. Beide zijden van het wafelijzer waren verder versierd met bloemmotieven.
Zwitserland
Een 'Mitscha' is een brood uit Zwitserland dat tijdens de doop wordt geserveerd: de dooppeter brengt het mee als geschenk aan de dopeling. In het midden van het doopbrood wordt een kruis en het Christusmonogram aangebracht. Een Zwitsers kindje wordt naar de doopvont gebracht door zijn peter en zijn meter. In bepaalde streken van Zwitserland brengen dezen ook gebak mee dat speciaal voor de gelegenheid ontworpen is. In de streek van Valais wordt dergelijk gebak Mitscha genoemd. Het gaat hier om een rond koekbrood dat versierd is met een vrolijk, dubbel gevlochten lint en verscheidene strikken. In het midden van het gebak staan altijd de letters IHS - de afkorting van "Jesus Hominum Salvator" (Jezus, redder der mensen), maar ook van "In Hoc Salus" en "In Hoc Signo vinces" . (Hierin ligt ons heil - In dit Teken wint Gij). Het oppervlak van het gebak is versierd met puntjes. Peter en meter brengen één of twee van dergelijke koekbroden mee en delen ook de kosten. De Mitscha wordt in het midden van de feesttafel ten toon gesteld.
Scandinavië
Zolang het kind in Zweden nog niet gedoopt was, werd brood en staal in de wieg gelegd, volgens een verhaal uit 1905. Ook in Zweden legde men geldstukken of brood in de windselen maar hier met de bedoeling dat de dopeling rijkdom zou verwerven in zijn latere leven. Deense kinderen die ter doop werden gedragen kregen een stukje boterbrood mee, al dan niet in de luiers, opdat het kind in de kerk geen honger zou krijgen. In Noorwegen werden kort voor een doop broden gebakken van gerst of haver en wat water, zogenaamde hartbroden. Deze broden werden soms 40 tot 50 jaar lang bewaard en smaakten met toenemende ouderdom – zei men – steeds beter. Het eten van dit brood bracht geluk en het kwam regelmatig voor dat opa met zijn kleinzoon van het brood at waarmee opa zelf was gedoopt.
Elders...
Servische zigeuners kenden het gebruik om geesten bij de dopeling weg te houden door boterhammen met knoflook bij het kraambed te leggen. De kraamvrouw zelf kreeg een soort pitabroodjes die gevuld werden met zoete lekkernijen. In Estland werden brood, geld en knoflook in de luiers van het kind gelegd om ze te vrijwaren van hekserij.