Malen
Romeinse watermolens
De hand- en draaimolens uit de vroegste eeuwen waren weliswaar eenvoudig te bedienen maar niet geschikt om grote hoeveelheden graan te verwerken. Pas de door de Romeinen uitgevonden molen, die door dieren in beweging werd gebracht, kon grotere hoeveelheden malen. Hij was gebouwd volgens het principe van twee kegels, die rond een as draaiden. In Rome trad een watermolen in werking en de arbeid werd uiteraard op slag heel wat lichter. De Griekse geograaf Strabo (64 voor Chr. - 20 na Chr.) vermeldt voor het eerst een dergelijke watermolen die de Romeinse soldaten in het paleis van Koning Mithridates van Pontus zouden hebben gezien. Romeinse ingenieurs verbeterden het prestatievermogen en wisten dit geleidelijk aan op te voeren.
Ze verbeterden het schepbord, het tandrad en het wiel dat de kracht diende over te brengen op de as van de molensteen. In Zuid- Italië vond men een molensteen van meer dan twee meter doorsnee. Dergelijke molenstenen draaiden 46 keer per minuut en konden per uur 150 kg koren malen, een meer dan behoorlijke prestatie. Per dag van 10 uur komt dat immers op 1500 kg. Twee slaven wisten met de handmolen amper 7 kg per uur of 70 kg per dag te malen.
Drijvende molens
Nog verbluffender was een andere Romeinse uitvinding. Toen Rome onder Byzantijnse heerschappij stond, werd het door de Goten belegerd. Daardoor werd het van zijn molens afgesneden en begonnen de inwoners scheepsmolens te bouwen op de Tiber. Dergelijke waterraderen, in beweging gebracht door het waterverval, dreven een raderwerk en molenstenen aan. De bewoners van de oevers van de Garonne ontdekten hetzelfde in de 12e eeuw. Op de stroom dobberden 60 drijvende molens. Omdat ze soms door de stroming werden meegesleurd bouwden ingenieurs uit Toulouse een reusachtige stuwdam en vaste molens op de oever. De prestatie van de molens werd nog groter en nu volstonden 43 molens. Ook aan de 'Grand Pont' van Parijs waren aan het begin van de 14e eeuw drijvende molens vastgemaakt. Om het prestatievermogen op te voeren werden ze later bevestigd aan de brugbogen waar de stroming het sterkst was. In 1323 waren er 13 stuks in werking. De belangrijkste uitvinding van de Europese Middeleeuwen was een watermolen die aangedreven werd door de kracht van eb en vloed.
Deze molens werden op de meest geschikte plaats opgericht. Bij vloed kwam het water door een sluis in een groot bekken, waarvan de deuren bij eb automatisch gesloten werden onder druk van het water. Men kon met het malen beginnen zodra de vloed het bekken had gevuld. Dergelijke molens waren al in ruime mate bekend in de 8e eeuw. Het is duidelijk bewezen dat een dergelijke molen in werking was in 1044 in de lagune van de Noordelijke Adriatische Zee. Ook op de Adour in de buurt van Bayonne (12e eeuw) en in Woolbridge aan de monding van de Deben in Suffolk (Zuid- OostEngeland). Ook in Devonshire en Cornwall (Zuid- West- Engeland) waren ze bekend.
Windmolens
Voor de oorsprong van het benutten van de wind als energiebron moeten we terug naar het Oosten. Het was echter toch het technisch vernuft van de Europeanen dat de primitieve, vaste windmolens van de Iraanse hoogvlakten ombouwde tot een voor die tijd belangrijk hulpmiddel om graan te malen. Volgens diverse bronnen bouwden de Angelsaksen de eerste windmolens van Europa. De oudste bronnen maken melding van een Angelsaksische windmolen in de 3e eeuw. In Frankrijk komen we de eerste windmolen pas tegen na 1100. Vaste bewijzen voor een windmolen zijn er in Venetië vanaf 1332, terwijl de oudste windmolen in Duitsland door Hollandse vaklui zou gebouwd zijn, om precies te zijn in Speyer in 1393. De Nederlanders wisten de windmolen zijn definitieve vorm te geven en deze optimaal te benutten. Een belangrijke technische verbetering was de beweegbaarheid van de molen(kap) die toeliet de windrichting maximaal te benutten.
Sinds de 13e eeuw vindt men de windmolen overal in de grote vlakten van Noord- Europa. Het gebied bij uitstek voor de opstelling en verspreiding van de windmolen was het vlakke land vanaf het Kanaal tot in de Noord- Duitse laagvlakte. In de onmiddellijke omgeving van de stad Ieper waren er in de 13e eeuw niet minder dan 100 windmolens. De beweegbaarheid van de molen maakte het voortaan mogelijk hem overal te bouwen.
Uit Engeland is een bericht bekend uit 1143, waarin vermeld wordt dat in 180 jaren een woud volledig werd gerooid omdat men het hout had gebruikt voor het bouwen van huizen en wind- en watermolens. Molens moeten er echter al vroeger zijn geweest. Een oorkonde van de koning van Mercia, Beorred of Burgred geeft ons hiervoor het bewijs. In 868 schonk hij de abdij Croyland benevens talrijke landerijen en exploitatierechten ook een windmolen. Dit is de oudste verwijzing naar windmolens in Engeland.
Stoom en mechanisatie
James Watt, uitvinder van de stoommachine, construeerde op de Theems in Engeland molens die door stoom aangedreven werden. Twee van zijn machines ontwikkelden een drijfkracht van 40 PK. en konden 20 molenstenen in beweging brengen.
De ontwikkeling van de volledig gemechaniseerde molen begon in de V.S. in Philadelphia. Hier wist Oliver Evans nieuwe ideeën in toepassing te brengen. Hij ontwikkelde een soort schroef zonder einde en een lopende band die wind in energie omzetten en aldus koren en meel transporteerden. Zware handenarbeid diende de molenaar nu niet meer te verrichten. In een verslag van de 'Liverpool Advertiser' van 1791 werd de uitvinding als volgt beschreven:
“De Amerikaan Oliver Evans heeft de wereld een geniaal geschenk gegeven: een nieuwe molen. Het is een ingenieuze constructie. Zonder enige handenarbeid wordt het koren naar de bovenste verdieping gebracht waar het aanvankelijk gezuiverd wordt. Dan komt het beneden in een molentrechter terecht en wordt gemalen. Dan wordt het meel weer naar boven gestuwd, waar het door een even eenvoudig als ingenieus toestel uitgestrooid en afgekoeld wordt. Vervolgens komt het meel andermaal naar beneden en wordt het gebuild. Deze aaneenschakeling van nieuwe uitvindingen doet de uitvinder alle eer aan. Met deze constructie zal hij steenrijk worden, want het congres heeft hem het alleenrecht gegeven en dit voor de duur van 14 jaar. Naar zijn plannen werden reeds een reeks molens gebouwd en zij werken optimaal. De levenloze natuur beheersen en onderdanig maken, en de mens zonder veel moeite datgene verschaffen waarvoor vroeger zware menselijke arbeid nodig was, dat is precies voor een jong land dat tekort heeft aan arbeidskrachten van het allergrootste belang.”
In 1830 vervingen de Zwitsers Muller en Sulz Berger de molenstenen door een reeks van zeven walsen uit porselein of staal. Dit betekende het begin van een technische vernieuwing die leidde naar de elektrificatie van de huidige, moderne maalderijen. In deze maalderijen, die geen herinnering meer oproepen aan de eerste molens, worden aanvankelijk uit het koren alle onzuiverheden op automatische wijze verwijderd. De bij het malen noodzakelijke vochtigheidsgraad wordt ingesteld. Gemalen wordt met gegroefde, gietijzeren walsen die vooral de vruchtvliezen of zemelen van het meel scheiden. Het pletten en fijn malen gebeurt met gladde walsrollen. Hoe fijn het meel moet gemalen worden kan precies worden bepaald. Het maalproces gebeurt volautomatisch. Een werkfase apart is tenslotte het mengen. De gemengde meelsoorten worden volgens type afzonderlijk gewogen en in zakken verpakt.