Malen
De ontwikkeling van de molen weerspiegelt eeuwen aan menselijke cultuur. De ontwikkeling begon in de Oudheid met de wrijfsteen, de handmolen en de door dieren in beweging gebrachte molen. De korrels werden gemalen of fijngestampt.
Oudste molensteen?
De neolithische boerengemeenschappen maakten intensief gebruik van één van de oudste uitvindingen van de Homo sapiens: het malen. Tijdens een archeologisch onderzoek werd een vulkanische rotssteen gevonden uit de periode van tussen 70.000 en 40.000 voor Chr. Dit zou wel eens de oudst bekende molensteen kunnen zijn. Op deze grote leisteenplaat werd oker geplet en gemalen. Dat blijkt uit de groeven en sporen van kleurstof op het oppervlak. Hij bewijst dat maalprocedés, al waren ze misschien niet algemeen verspreid, op zijn minst hier en daar bekend waren. Molenstenen voor kleurstoffen worden vaker teruggevonden dan molenstenen voor het malen van planten, omdat het gebruik van deze laatste moeilijker te achterhalen is en ze bij opgravingen makkelijk over het hoofd worden gezien.
Rond 6.000 voor Christus wreef men de tarwekorrels fijn tussen twee stenen. Eén steen was uitgehold, hierop plaatste men een andere steen en zo werden de korrels tot poeder verbrijzeld. Hier van afgeleid is de handmolen die is ontstaan in het begin van onze jaartelling. De handmolen of roterende molen bestond uit twee stenen, rond van vorm. Hierin werd het graan tussen een vaste (onderste steen) en een draaibare (bovenste) molensteen van ongeveer 30 cm doorsnede werd fijn gemaakt. Deze stenen worden ook de loper en de ligger genoemd. De Romeinse uitvinding hiervan stamt uit de 1e eeuw voor Chr.
Rond 3.000 voor Chr. kregen de Israëlieten het gebod: men zal de handmolen of de bovenste molensteen niet tot pand nemen, want dan neemt men het leven tot pand. (Deuteronomium 24:6).
Vijzel
Eén van de oudste vormen van graanmalen is het fijnstampen van tarwe in een vijzel. De korrels werden door middel van een steen of stenen hamer in een stenen trog verpulvert. Een variant hierop waren de houten smalle kokers waarin de korrels fijn gemaakt werden middels een stamphout. Dit gebeurt overigens in bepaalde delen van Afrika nog steeds. Het malen was een typisch vrouwelijke, veeleisende en tijdrovende taak (verschillende uren per dag), die sporen naliet in het beendergestel van de vrouwen: zij kregen knoesten op de grote teen en aangroeisels op het gebeente van het been en de ruggengraat.
Malen en bakken
In de Romeinse tijd bleef het malen grotendeels huisarbeid en het werk der bakkers zelf. Een afzonderlijk molenaarsbedrijf kende men nog niet, wel bakkerijbedrijven. Sommige van die bakkerijen hadden zelfs meer dan één maalderij tot hun beschikking. Dit was niet meer dan noodzakelijk omdat de productie van één maalderij niet erg groot bleek. De handmolens leverden nog geen tien kilogram per uur op, de molens die door dierlijke trekkracht in beweging werden gebracht hoogstens 50 kilogram meel per uur.
Bij opgravingen in Pompei, de stad die op 24 augustus van het jaar 79 na Chr. door een uitbarsting van de Vesuvius geheel onder lava en as werd bedolven, is een bakkerij ontdekt waarbij vier grote maalinrichtingen stonden. De ontwikkeling van wind- en watermolens riep al in de Romeinse tijd een nieuw beroep in het leven: dat van mulder of molenaar. Het beroep van bakker en molenaar was echter volgens het Brussels archief nog zelfs tot 1384 in één enkel ambacht cq persoon verbonden.
Pas in 1495 was er sprake van een splitsing. De bakkers kregen allerlei voordelen van het opkopen van broodgraan en het betreden - vóór de brouwers en andere kooplui - van de Korenmarkt tot de alleenverkoop van gebuild meel. Het ligt voor de hand, dat dergelijke voorrechten niet eeuwig konden bestaan. Stilaan kwam daar verandering in en zo mochten op den duur ook mulders graan kopen en meel verkopen, maar dan alleen grove achterblom.
Molens en kunst
In het werk van de Vlaamse schilder Hans Memling komt de mystieke symboliek van de molen veelvuldig terug. Zijn visie is gebaseerd op Johannes 6:51: "Ik ben het levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is. Wie van dit brood eet, zal eeuwig leven en het brood, dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld."
Hymnen uit de 15e eeuw brengen molens in verband met de Maagd, de Menswording en de Verlossing: De molensteen die maalt het meel zo wit is als een maagdelijk meisje dat een kind baart ...
Losbandigheid
In de 15e en de 16e eeuw werden molens in verband gebracht met losbandigheid en waren ze soms ook oorden van prostitutie. Boertige verhalen rond mooie, maar ontrouwe molenaarsvrouwen zijn er bij de vleet. Omdat de molenaar vaak woonde bij zijn molen buiten de stad of aan het water, steeds op plaatsen die aan wind blootgesteld waren, werd hij weldra met een scheef oog bekeken, als oneerlijk beschouwd en vaak verdacht gemaakt. Een Duits spreekwoord zegt: 'Bij elke molen ligt er een berg zand'. Men verdacht de molenaars er van meel van hun klanten achter te houden en het verdonkermaande deel te vervangen door zand. In Normandië was zelfs het spreekwoord bekend: 'Geen enkele molenaar komt in de hemel'. Ook de heilige Bernardus zag het gehele gebeuren met lede ogen aan. Hij dreigde met het sluiten van de molens omdat zij na de oogsttijd een ontmoetingsplaats waren voor Jan en alleman. Men diende vaak lang te wachten voor men zijn graan kon afleveren. Hiervan maakten vrouwen van lichte zeden niet zelden gebruik om klanten op te scharrelen.
Accijns en broodzetting
Rond 1860 werd in Nederland het accijns op het gemaal en de broodzetting afgeschaft. Dit had als gevolg dat de productie verhoogd kon worden omdat er meer vraag naar brood kwam. Het accijns op het gemaal was al heel oud. Het behoorde vanouds tot de regalia, de rechten van de landsheren, de vorsten. De vorst had, heel vreemd, het recht op de wind die nodig was voor het draaien van de molen. Het betekende dat wanneer je graan had en dat wilde laten malen bij de molenaar je daarvoor een accijns, een belasting, moest betalen. Dat accijnsbedrag moest de molenaar weer afdragen. Dit accijns op het gemaal, samen met het accijns op turf, in sommige streken nodig voor het stoken van de oven, maakten het brood duur.
Patroonswinkels
Op het eind van de 19e eeuw, zelfs nog rond 1900, was het op vele plaatsen zo, dat er nog van de armoede 'geprofiteerd' werd. Fabrikanten begonnen een 'patroonswinkel' in de fabriek of in de fabrikantenwoning, en ook verschillende molenaars richtten naast hun molen een winkeltje in, waar de arbeiders en boeren hun levensmiddelen moesten kopen tegen veel hogere prijzen dan die in de gewone winkel werden berekend. Zo bleef men een greep op het eigen werkvolk houden en ook op de klant, die al in de schuld stond.
Homeros
"Plots hoorde hij, vlak naast hem waar de molens stonden van de koning, een vrouw die maalde en die bevrijdende woorden sprak. Hier waren dagelijks twaalf maalsters aan het werk om tarwe- en gerstemeel, het merg van mannen, te malen. AI de andere sliepen nadat ze de tarwe hadden gemalen. Maar zij hield nog niet op; zij was immers de zwakste,Laat de trotse vrijers vandaag voor de laatste, voor de allerlaatste keer van hun overdadig geschrans genieten in het huis van Odysseus, dat mij al mijn krachten heeft ontnomen door de vernederende arbeid het meel te malen. Laat hen nu een laatste maal brassen." (Homeros, 'Odyssee'.)
Hoe een molenaarsheilige er kwam
De Noord- Germaanse Saksen lieten het zich niet uit het hoofd praten. Zij geloofden nog altijd dat de molenstenen toverkracht bezaten omdat zij door hun oorverdovend lawaai deden denken aan Donar, de dondergod. Priesters probeerden dit voorzichtig te onderdrukken door een molenheilige in het leven te roepen, op wiens bevel zware molenstenen zich als brave lammeren zouden hebben gedragen. Dit was een vrouw, de Heilige Verena, uit het land van de Allemannen. De voorouders van de hedendaagse Zwitsers hadden in hun molens in het gebergte kleine afgodsbeelden die ze vereerden. Maar toen kwam Verena die de beelden in het water wierp. Aanvankelijk was een overstroming hiervan het gevolg. Maar daarna konden de molenaars beter en gemakkelijker malen. Volgens de legende wierp de duivel haar een zware molensteen achterna die de heilige echter niet trof. Toen ze wilde wegtrekken uit het onherbergzame dal in het woud waar haar dit was overkomen vond zij noch boot noch wagen. Toen nam de heilige een molensteen, legde hem op de waterspiegel van een beek, ging erop zitten en gleed het dal uit. Aldus werd Vreneli de patroonheilige van de schippers. Tussen Zürich en Straatsburg is nog steeds haar beeld te zien met een molensteen op de arm. Bron: Heinrich Edward Jacob: 'Zesduizend jaar brood' 1954
20 oktober 2015 | 17:43
8 december 2017 | 07:01
19 september 2019 | 19:04