Oud en Nieuw
België
In sommige plaatsen in Vlaanderen stond de laatste avond van het jaar bekend als ‘koekebak'. Minder bedeelde kinderen trokken dan langs de huizen om een lekkere boterham of een stuk gebak op te halen. Dit werd thuis gezamenlijk opgepeuzeld door de ‘koekebaksgasten'.
Vanzelfsprekend ontbraken ook wafels niet op de Nieuwjaarstafel. In Wallonië keus te
over: grasses wafes (dikke),jênnès (fijne), molès (zachte) enjoyetéyès (bladerdeeg).
Met Kerstmis en Nieuwjaar werden koeken geschonken met hart- en bloemmotieven
of afbeeldingen van bijvoorbeeld de kribbe.
In Aalst werden met Oud en Nieuw niet alleen kerstblokken in cakevorm verkocht maar ook taarten in de vorm van een hart of een ruit, gemaakt met crème fraiche. Ze werden voorts versierd met suikerbloemen, kronkelende motieven (slangvorm?) en spreuken als ‘gelukkig Nieuwjaar'.
In Knokke kwamen met Oud en Nieuw de zogenoemde ‘lukken' op tafel, een soort wafels of galetten. Het deeg bestond uit melk, boter en suiker.
In Blankenberg werd een soortgelijk product gebakken, gemaakt van gebrande havermout met bruine suiker, in de pan of op de kachel gebakken.
In Turnhout werden speciaal met Nieuwjaar kaneelkoeken gegeten.
Vollaard
De Nederlanders kennen in de midwintertijd de duivekater. De Belgen hebben hiervan hun eigen variant: de vollaard.
Van oorsprong een brood gemaakt van tarwemeel dat - in tijden dat men alleen roggebrood at - als een luxe werd bestempeld. Een prachtbrood dus voor de periode rond Oud en Nieuw als men iets te vieren had.
Een vollaard of voldaar heeft een typische vorm: langwerpig en met twee vernauwingen. Een vorm, die enigszins doet denken aan een wikkelkindje. Vandaar misschien, dat dit baksel in sommige streken een ‘petit jésus' wordt genoemd.
Elders werden die twee uiteinden als twee hoofden beschouwd en heeft men het over een ‘totemanon' of ‘toteman' of een ‘krolleman'.
Maar er zijn nog wel andere benamingen, zoals:
- schillekenskoek en krolkoek (Mechelen)
- Engelenkoek, Ingeltje Gabriël (Brugge en omstreken)
- patakonkoek (Blankenberge en Heyst)
- schildbroden manenkoek,
- cougnou, cougnolles, counioles (Luik)
- le dieu (Nivelles)
De oudste afbeelding van zo'n feestbrood is te vinden op een schilderij van Pieter Breughel de Oude (kinderspelen) uit de 16e eeuw (1560), dat wordt bewaard in het museum voor Schone Kunsten te Wenen.
Om het brood extra feestelijk te maken werd het versierd onder andere door insnijdingen.
Ook was het gebruik om een muntstuk in het brood te stoppen.
In de 17e en 18e eeuw was de patakon het meest gangbare muntstuk. Dit was een zilveren muntstuk uit de Spaanse overheersing, ook nog Albertus-daalder genoemd, met een waarde van 48 stuivers.
Omdat niet iedereen zomaar over geldstukken beschikte om weg te geven zocht men een vervanging.
De geldstukken werden nagebootst door een rond plaatje van klei dat op de bovenkorst van de vollaards werd meegebakken.
Deze patakons werden allengs meer en meer versierd en van vrolijke kleuren voorzien en gaven deze broden een meerwaarde.
De naam patakon bleef bestaan maar daarnaast kwamen ook andere benamingen voor: schillekens (Mechelen), schild, schilderijtje, medolle, coquille, rondelle, manen, steen, vollorsplate, enz.
Het maken van de patakons was een heel tijdrovend werkje. Het vormen, drogen, bakken en beschilderen gebeurde allemaal op ambachtelijke wijze, vaak als een bijverdienste, soms ook als huisnijverheid.
Zoals het kleiplaatje de echte munt verdrong, zo werd de patakon op den duur vervangen door schildjes van bijvoorbeeld marsepein, suiker of chocolade.
Tongerse Moppen
De Tongerse Moppen kwamen al vóór 1750 voor in de Belgisch Limburgse keuken. Ze werden rondgestrooid niet alleen tijdens Carnaval maar ook op Nieuwjaarsdag.
In de tweede helft van de 20e eeuw werd de traditie nieuw leven ingeblazen door de Verenigde Brood- en Banketbakkers van Tongeren waarvan enkelen nog over het oorspronkelijke recept beschikten.
Er werd een speciale verpakking ontworpen met 12 pentekeningen van de stad.
De ‘zwarte' koek bestaat onder andere uit bloem en anijs.
Peperkoek, kruidkoek, pain d'épice
Allemaal namen voor hetzelfde gebak dat enkele generaties terug een veelvoorkomend Nieuwjaarsgebak was. De koeken werden gemaakt van roggebloem, honing en stroop met bijvoeging van specerijen.
De koek - ook wel lijfkoek genoemd - was op de hoeken versierd met fondantfiguren en gouden of zilveren loofwerk; in het midden verrees een indrukwekkende chocoladefiguur.
De koeken bevatten geen peper zoals de naam suggereert. De naam ‘peperkoek' is afgeleid van het feit dat peper onder de verzamelnaam specerijen viel.
Peperkoekbakkers vond men met name in streken waar de bijenteelt werd beoefend.
De koeken werden daarom ook honingkoeken genoemd.
Op 1 januari schonken de getrouwde kinderen een harten peperkoek aan hun ouders. In grote gezinnen bracht dit met zich mee, dat tot half maart peperkoek gegeten werd.
In Nassogne schonken de parochianen op de eerste dag van het jaar een peperkoek
aan hun pastoor. Op die koek was het nieuwe jaartal aangebracht met witte
suiker.
Op tal van plaatsen gaf de peter een peperkoek aan zijn petekind. Die koeken, in blok- of hartvorm, konden twee tot vier kilo wegen, en waren opgesmukt met fondanten en werden bekroond met een middenstuk, vaak een chocoladefiguur in de vorm van een olifant of een leeuw.
De peperkoeken waren ook inzet van kaartspelen in de herberg. De winnaar kreeg de Nieuwjaarskoek die door de 3 andere kaartspelers betaald moest worden.
Elders werd ook gekaart of gedobbeld om ‘fiskemannen' of krentenbroden.
Strenen
Een bijzonder Nieuwjaarsgebak waren de strenen. Die naam vindt zijn oorsprong in het Romeinse strenae, de nieuwjaarswens, die de Romeinen elkaar toeriepen bij het aanbieden van Nieuwjaarsgeschenken.
Het woord leeft nog voort in het Franse estrennes en étrennes. In Wallonië komt
het in licht gewijzigde vorm voor, namelijk strème.
In de streek van Veurne behield men de oude naam: een strine, en men gaat strinen, strenen of strijnen, dat wil zeggen zijn Nieuwjaarswensen aanbieden.
In Limburg hoort men soms strömesse voor Nieuwjaarswafels en dit woord sluit
aan bij het Luikerwaalse strème.
In de Westhoek duwde men in de Nieuwjaarskoek (gevuld met onder andere rozijnen en krenten) een geldstuk. Dit werd toepasselijk koekgeld genoemd.
Boomstam
Zoals in Nederland de boterletter met Sinterklaas één van de nationale topproducten is, zo is dat in België rond Kerst en Nieuwjaar het geval met de boomstam. Iedere banketbakker heeft in die dagen zijn etalage vol liggen met deze gebaksoorten. Men maakt ze in alle grootten en prijzen, opgemaakt met mokka- , chocolade- of witte crème au beurre of met slagroom al naar gelang de wensen van de klanten.
De boomstam wordt opgebouwd met biscuitbeslag dat wordt doordrenkt met rum en crème au beurre met de nodige garnituren.