Nederlandse bankethistorie
Gespecialiseerde gilden
In 1583 was in Amsterdam in eerste instantie een gilde voor broodbakkers opgericht. Moeilijkheden tussen de broodbakkers enerzijds en banketbakkers anderzijds had tot gevolg dat Burgemeester en Schepenen van Amsterdam in 1683 tot een scheiding van beide beroepen besloten. De pastei-, koek-, suiker- en beschuitbakkers kregen De Waag toegewezen als vergaderplaats, de broodbakkers bleven hun gildehuis op het oude Kerkplein gebruiken.
Zo ging het in tal van andere steden in de Lage Landen. De voormalige broodbakkersgilden werden opgesplitst in meer gespecialiseerde gilden.
In 1820 werden de gilden officieel opgeheven, wat aanvankelijk erg schadelijk was voor de eeuwenlang opgedane, ambachtelijke, vakkennis. De rol van de gilden, grondleggers van de sociale verzekering, vakexamens, ordening en wederzijdse hulp was uitgespeeld. Het gildefonds, ten behoeve van oude en zieke collega’s, bleef bestaan tot in de tijd van de Franse overheersing.
Nog in 1798 werd door de gezamenlijke gilden een uitkering van ruim f 100.000,= per jaar gedaan. Het fonds van het banketbakkersgilde had bij de opheffing van de gilden nog bijna f 90.000,= in kas. Tot aan het begin der 19e eeuw werden uitkeringen gedaan aan de nog levende gildeleden. Het waren de banketbakkers die eind 19e eeuw als eerste weer een organisatie oprichtten. Daaraan werden direct weer een leerlingstelsel en vakcursussen verbonden en vanaf 1907 een gezamenlijke inkoop.