Hemelvaart
Dauwtrappen
Ook de vermaarde volkskundige K. ter Laan heeft het een en ander onderzocht met betrekking tot de Hemelvaartgebruiken. Het dauwtrappen wordt door hem gedefinieerd als volgt:
"Feestelijke uittocht van stedelingen op de morgen van Hemelvaart of Pinksteren. Het oorspronkelijke begrip was het binnenhalen van de lente. (...) Het feest is in de steden veelszins ontaard. (...) Op verschillende plaatsen van Westelijk N. Brabant gaat de harmonie of fanfare des morgens vroeg dauwtrappen. De leden trekken met volle muziek naar een naburig dorp omstreeks drie uur in de morgen en wonen daar de Vroegmis bij. In de loop van de voormiddag keren ze huiswaarts; menigeen is dan topzwaar."
Onder ‘Hemelvaart' vermeld hij in zijn Folkloristisch woordenboek ook de brandnetels aan de deurknop maar ook het feit dat de pompen van hun ballast werden ontdaan, zodat de zwengel niet gebruikt kon worden en andere kwajongensstreken, als straf voor de langslapers."
Ter Laan meldt overigens nog een andere naam voor Hemelvaart: in Vlaanderen stond Hemelvaart bekend als ‘Vliegende Vleesdag' naar het gevogelte dat die dag werd gegeten. De vogels werden de dag voor Hemelvaart gevangen door kinderen.
Krakelingen
In de 19e eeuw trokken Amsterdammers in alle vroegte de stad uit om buiten te bivakkeren onder het genot van koek, rozijnen, krakelingen, vijgen en een 'cruycxken goed nats'. Er werd gedanst en gezongen. Het was wel de bedoeling om negen uur weer in de stad terug te zijn om de mis bij te wonen.
In een almanak van het jaar 1836 lezen we over het dauwtrappen het volgende:
"Op den morgen van Hemelvaartsdag gaat men met het eerste daglicht naar buiten, de
jenever- en brandewijnflesschen in den zak, en na zich onder de boomen en priëelen verlustigd te hebben, voor den middag, somtijds vroeg genoeg om naar de kerk te gaan, weer terug. Ook de meisjes zijn bij dit dauwtrêen. Dit laat zich begrijpen: zij blijven niet graag thuis, en de knapen willen haar wel bij zich hebben. En even zoo kan men begrijpen, hoe dat volkje, als het "vroeg genoeg" thuis kwam, en naar de kerk ging, onder de preek zat te knikkebollen".
Ook in de Gelderse dorpen was het dauwtrappen populair maar hier werd de ontaarding schuld aan het ontijdige einde. In de Gelderse volksalmanak van 1858 wordt gesproken van ‘rumoer, spektakel, dronkenschap en tenslotte eenige knechts en meiden die uit hun dienst werden gejaagd'.