Vastentijd
Beschuitbollen
In Helmond hoorden beschuitbollen thuis op Vastenavond. Deze moesten volgens de traditie warm worden gegeten. De bakker blies dus op zijn bakkershoorn om potentiële klanten te laten weten dat de bollen gaar en heet waren.
Eenzelfde gewoonte kende men in Vlaanderen waar men sprak van ‘hetebrood trompen'.
Ook Eindhoven heeft zijn warme bollen op Vastenavond.
Krapfen
Dit was een bolvormig vetgebak die - afhankelijk van de tijd van het jaar werd gevuld met groente en/ of vlees. Tijdens de Vastenperiode bestond de vulling uit groente of stukjes vis.
Van boven werd de bol ingeknipt met een schaar. Vroeger werden - buiten de Vastentijd - de krapfen onder andere in de kloosterbakkerijen gebakken in het vet in de smoutpan. De magere versie voor de Vasten werd gebakken op een bakplaat in de oven.
Heteweggen
Een ander eeuwenoud Vastenavondgebak waren de heteweggen, kruisvormige broodjes, gemaakt van fijn meel. Deze werden vooral genuttigd in Duitsland.
De broodjes moesten warm worden gegeten. Dit hield verband met een oud gebruik waarbij men warme offerspijzen at bij het graf van een gestorvene.
Soms waren de heteweggen driehoekig van vorm, waarschijnlijk - volgens Nannings - een overblijfsel van een heidense, magische praktijken.
In Mecklenburg kochten de mannen zich met deze heteweggen vrij van het slaan met de levensroede door de vrouwen. Overeenkomstige gebruiken vond men vroeger in Holstein, Hannover en Schaumburg-Lippe.
In Noord-Tirol hing men de zwepen waarmee de slag met de levensroede werd toegebracht met krakelingen.
Worstenbroodje
Een hartige, stevige hap is onontbeerlijk rond Oud en Nieuw, vooral als kou en alcoholische dranken samen komen. In Noord Brabant kent men de hartige worstenbroodjes als lekkernij rond Kerst en Oud en Nieuw maar ook in de Vastentijd. Ook hier weer kan het broodje gezien worden als een verwijzing naar de heidense offermaaltijden. Ze verschenen zo rond 1920/ 1930 als concurrent van het saucijzenbroodje dat voor velen te duur was. Als vulling wordt meestal varkensgehakt gebruikt.
Hoornse broeders
In Purmerend en omstreken verschenen op die avond de grote Hoornse broeders, van binnen vol met bruine suiker en soms gevuld met uitgebakken reepjes spek. Zo'n brood werd ook een Koetje genoemd.
De Hoornse Broeders werden cq worden gemaakt van gewoon krentenbrooddeeg dat in stukken van ca. 800-1000 gram wordt afgewogen, opgerold en op de bakplaat afgebakken. Bij het opbollen wordt een bal donkerbruine suiker ingestopt. Deze bruine suiker gaat vanzelfsprekend tijdens het bakproces smelten en wordt dan tot een stroperige vloeistof, die na het bakken bij het doorsnijden van het brood over het gehele snijvlak wordt uitgestreken. Het brood wordt warm geconsumeerd en in punten gesneden.
Diversen
Zowel in Nederland als in Vlaanderen en in Engeland bakte men op Vastenavond pannenkoeken, spekkoeken, eierkoeken en plaatkoeken.
Ook wafels, poffertjes, worstenbrood en broeders waren populair op deze Bacchusdag of Smuldag.
De overheid probeerde al te grote uitspattingen tegen te gaan maar uit een stadsrekening van de gemeente Deventer (over het jaar 1562) blijkt dat men de hand niet in eigen boezem stak.
In dat jaar leverde meester Carel de Kok 74 taarten en vladen voor Vastenavond alsmede twintig dozijn koeken "voir der heren vrouwen en Jufferen".
In Hilversum bracht de Vastenavond de Hilversumse schuitbol met zich mee terwijl in Harlingen Festeljoun Brea werd gegeten, Vastenavondbrood dat ook bekend stond als Wittengul.
In Borculo at men op deze avond haspels, driehoekige witte broodjes met anijszaad.
Ieder smulde op Vastenavond, aldus Jan ter Gouw; de schutters deden het op hun Doelen, de ambachtslieden in hun gildehuizen en de jongens en meisjes in de scholen: velen deden het in hun eigen woning en ook in de wijnhuizen.
Elisabeth van Brunswijk, de gemalin van hertog Karel van Gelder hield haar Vastenavond in Arnhem in het wijnhuis en liet er ook wat potsenmakers komen, om "hoir Genaden" eens te doen lachen.
Smulpartij in Deventer
In 1562 hielden de Schepenen en de Raad van Deventer naar gewoonte hun Vastenavondfestijn. Winolt, de slachter, leverde voor het maal 400 pond ossenvlees. Mr. Carl, de kok, leverde 74 taarten en vladen. Daarbij kwamen nog: vier Keulse lammeren, zeven hammen en een grote hoeveelheid kippen. Het juiste aantal van de laatste wordt in de rekening niet genoemd, omdat er geen kippen gekocht werden. Het was namelijk de gewoonte om kippen voor stadsrekening te houden en op te fokken onder de hoede van een pluimgraaf, die er voor moest zorgen, dat tegen het vastenavondfeest zijn pupillen behoorlijk vet waren.
Bij deze enorme hoeveelheden vlees werden gelijke hoeveelheden drank genuttigd.