Midwinter
De Germanen vierden hun Nieuwjaar niet op één specifieke dag maar gedurende een hele periode. De winter, die begon tegen de tijd dat het vee niet meer buiten kon weiden, omstreeks november, ging gepaard met een feestelijke tijd, in het Noorden ook wel Joeltijd genoemd. Het begin van de feestperiode viel dus samen met ons tegenwoordige, op 11 november gevierde, St. Maartensfeest. Een feestelijke slachtpartij vond plaats begin december, zo tegen Sinterklaas en het einde vormde de Joeltijd, de tijd van de rooknachten, vallend tussen ons kerstfeest en Drie Koningen. Van deze Joeltijd vormde de dertiende dag, ons tegenwoordige Driekoningenfeest, het slot.
Wilde jacht
Toen de Germanen een landbouwvolk waren geworden, viel hun winter vroeger in en wel begin oktober en soms nog vroeger, samenvallend met de tegenwoordige Sint Michaëlsdag op 29 september. Het Christelijk Nieuwjaar echter werd eerst met Pasen gevierd en is slechts zeer geleidelijk, via 25 december naar 11 januari verschoven, Heel dat sombere jaargetijde, tot 6 januari toe, was voor de primitieve Germaan bijzonder afschrikwekkend. De loeiende en gierende najaarsstormen waren voor hem de rondgang van de ´Wilde Jacht´.
Winterheiligen
De God Wodan op zijn witte ros met naast zich vrouwe Perchta, gevolgd door talloze Geestenscharen; zij konden rampen en verderf brengen over de zwakke sterveling. Hen gunstig stemmen, door milde offergaven, was een belangrijke zaak. Sint Michaël, de ´strijder Gods´, Sint Maarten, ´de vrome ridderlijke krijgsman´ en Sint Nicolaas de ´heilige bisschop en kindervriend´, alle 3 najaars- en winterheiligen, alle 3 op witte paarden gezeten, zijn zij niet de gekerstende gedaanteveranderingen van de aanvoerder van de Wilde Jacht?. De Katholieke Kerk moest voortdurend het deel nemen aan heidense offermalen en het gebruik van met bloed besprenkeld meel verbieden. Vandaar ook dat men deze krachten later op bepaalde Heiligbroden van Sint Hubertus, Sint Antonus, Sint Agatha e.a. ging aandragen. In de kloosterbakkerijen werden de oude vormen in Bijbelse figuren veranderd, terwijl eigen legenden en gebruiken door de christenen daaraan werden verbonden. Toch verraad nog vaak de vorm en/of vulling van het gebak de heidense oorsprong.
Lokale tradities
De donkere Midwintermaanden waren van oudsher vol van mystiek, symboliek en vreedzame Kerstgebruiken.
In Limburg werden in de nacht vóór Kerst zakken met haver voor de paarden klaargelegd. Deze haver zou extra heilzaam zijn voor de paarden. In het Limburgse Beek legde men een flinke snee brood buiten zodat ‘de paus in Rome deze zal zegenen’. Op Eerste Kerstdag at elk familielid een hapje van deze snee brood om zo ook een stukje zegen te ontvangen.
In Twente en in de Achterhoek geloofde men dat de Kerstnacht ´s nachts om 12 uur een magische periode was waarin koeien konden praten, putwater zou veranderen in wijn, bijen Gods lof zouden zingen en de appelbomen zouden bloeien.
Kijken of al die magie ook daadwerkelijk plaats vond, was echter niet aan te raden: een nieuwsgierige blik zou een onmiddellijke dood tot gevolg hebben!
Graankorrels, die in de Kerstnacht door de kieren van de zolder naar beneden zou vallen, werd ´reizend zoad´ genoemd. De hoeveelheid zaad die op de grond viel, gaf aan of er in het nieuwe jaar al dan niet sprake zou zijn van een goede oogst.
Derk met de beer
In de Twentse en Gelderse Achterhoek zwierven figuren in stad en dorp rond om de bewoners schrik aan te jagen: Derk met de beer, Derk met de honden ook wel Beerneke van Galen genoemd.
Hij zou rondrijden over de akkers en alles wat men buiten aan landbouwgereedschap had laten rondslingeren, vernielen. De hekken in de weide werden wijd open gezet om Derk vrije doortocht te verlenen.
Ook in het Graafschap Zutphen zou in de Kerstnacht ‘Derk met den beer’ rondgaan, waarmee op een spook bedoeld werd dat op een wild varken rondreed. Ook hier verzamelde de boer zijn gereedschap en borg dit veilig op in de schuur zodat het niet vertrapt zou worden door het spook en zijn varken.