Pasen
Oostenrijk
Osterprinza
In Zuid- Tirol bakt men rondom het Paasfeest een koek die bekend staat als ‘Osterprinza'.
Voor het deeg worden ongeveer 25 à 30 eieren gebruikt. De dooiers moeten met 2 pond poedersuiker een uur lang geroerd worden. Om het deeg te laten rijzen wordt verse, geurige wijngist gebruikt die gemaakt wordt uit het bezinksel van het eerste aftapsel van jonge wijn
In plaats van wijngist kan men echter ook gewone gist gebruiken.
Men voegt dan bij die met de suiker geroerde dooiers nog 2 pond goede bloem, wat gesmolten boter, wat citroen, de nodige melk en een beetje gist. Het deeg moet enige uren lang rijzen. Is het met wijngist klaargemaakt, dan komt het 's nachts in de kelder en wordt pas de volgende morgen in de vorm gekneed.
Nuszpotzen
In Oostenrijk bakt men voor Pasen ook zogenaamde ‘Nuszpotzen', een gebak dat lang goed blijft en gemakkelijk te bereiden is. Men maakt hiervoor een goed gistdeeg, dat lang rijzen moet. Op 2 decagram gist neemt men 30 decagram meel, 2 à 4 eidooiers, 10 decagram boter, de nodige melk, wat suiker en citroen. Voor de vulling stampt men noten en amandelen fijn, roert er poedersuiker, vanille of geraspte citroenschil en tot schuim geroerde eierdooiers doorheen. Ook kan men noten met honing vermengen.
Als het deeg goed gerezen is, rolt men het uit, bestrijkt het eerst met gesmolten boter, vervolgens met de noten of amandelen, rolt het op, bestrijkt het gebak van buiten met boter en laat 't bakken in een matig warme oven. Koud geworden snijdt men de koek in schijven.
Vruchtenbrood
In Tirol bakt men bij allerlei feestelijkheden - dus ook met Pasen - vruchtenbrood, dat wekenlang goed blijft. Men neemt daarvoor 2 pond gedroogde pruimen, 2 pond vijgen, 2 pond grote rozijnen, 250 gram dadels, alles in kleine stukjes gesneden.
Dan nog 60 gram noten, 150 gram hazelnoten, 150 gram gepelde amandelen, 25 decagram citroennat, 15 decagram Arancini, de fijn gesneden schil van 2 citroenen, wat kaneel, kruidnagelen, 2 deciliter kirschgeest of rum en poedersuiker naar smaak.
De vruchten blijven, met rum of likeur bevochtigd, een nacht staan. Men kneedt dan een deeg van 2 pond meel, wat boter, wat gist en melk, als men wil ook eieren, en laat dit deeg goed rijzen. Dan kneedt men er de vruchten door, vormt er broodjes van, die men nogmaals laat rijzen en bakt ze langzaam in de oven.