Rouw en begrafenis
Peperkoek en krentebrood
Bij Rooms-katholieke begrafenissen in Amsterdam werden vroeger rouwpeperkoeken uitgedeeld. Net als bij de Enschedese rouwbiscuits werden deze koeken in wit papier verpakt en met zwarte linten versierd.
Hoewel er tijdens een begrafenismaal veel gegeten mocht worden moest er ook iets overblijven voor de armen. In Noord - Holland kwamen de armen hiervoor in de koeienstal op de boerderij bijeen. Dit gebruik werd daar ‘ketelschrappen' genoemd, een verwijzing naar het leegschrapen van de ketel.
Elders in ons land werden 6 soorten begrafenisbrood gebakken waaronder de krintehalskes, een soort krentenbroden die in blikken werden gebakken.
Verder werden er gekruiste krentenbollen gebakken (bollen van fijne roggebloem met en zonder krenten) en fijne bollen van tarwebloem en regelweggen.
Wat na afloop der begrafenis overbleef werd ook hier verdeeld onder de armen en onder vrienden en buren. De manden, waarin het brood was aangeleverd, mochten niet worden teruggehaald en de dienstboden van de overledene mochten ze evenmin terug brengen. Dit was de plicht van de naaste buren.
Als er twee bakkers waren dan had ieder van de buren voor één van de bakkers te zorgen. Was er slechts één bakker dan werd overlegd wie van hen deze taak zou vervullen. Werd er geen lijkmaal gegeven dan had de begrafenis meestal in de namiddag plaats. Bij deze begrafenis werd meestal thee geschonken en later koffie met een stuk zoete koek waarvan eenieder een kwart ontving.
Bestel, mastel
Soms deelde de hele bevolking in een mastellenuitdeling aan de armen. Guido Gezelle maakt er gewag van in zijn boek ‘Rond den heerd' uit 1870.
In het Vlaamse Herdersem werden aan elke begrafenisganger drie mastellen uitgereikt. Dragers, misdienaars en kerkwachter kregen er elk zes. De droge mastellen werden met bier weggespoeld.
Dit oude gebruik om brood aan de armen uit te delen bij begrafenissen kwam in ons land in de 20e eeuw nog maar zelden voor.
In Vlaanderen heeft deze gewoonte zich lange tijd weten te handhaven ook al omdat aan mastellen een geneeskundige werking toekende.
In tal van bedevaartplaatsen kon men daarom mastellen kopen.
De bestel (in Vlaanderen mastel geheten), bakte men van oorsprong van gewone tarwebloem. Naderhand maakte men gebruik van beschuitbloem zonder eieren, maar wel met veel anijs om een krachtiger gebak te krijgen. De kruiden anijs en kummel dienden om boze geesten af te weren. De bestel werd gegeten bij offermaaltijden, zoals begrafenissen, maar ook wel bij oogstfeesten en geboortes.In Sliedrecht was met name de anijsbestel bekend als begrafenisgebak.
Beschuit met muisjes
Beschuit met muisjes eet men bij de geboorte van een kindje. Deze traditie vond ook bij begrafenissen plaats, omdat beschuit zo broos is als het leven zelf.
Kruuskebol
Kruuskeboltjes
Ook de bekende Friese kru(u)skeboltjes zijn een soort krentenbollen. Die bolletjes hadden een gewicht van circa 50 à 55 gram en waren goed gevuld met krenten. Door deze bolletjes op een bepaalde manier op de bakplaat te plaatsen waren ze na het bakken min of meer vierkant en bovendien aan de zijkanten bijna korstloos. In principe waren het min of meer vierkante krentenbollen. Ongeveer halfweg het rijsproces werd het oppervlak ingesneden in de vorm van een kruis en eventueel nog bestrooid met enkele korrels hagelsuiker, het soort grove suiker dat ook over Jan Hagelkoekjes wordt gestrooid. De kruskeboltjes lieten zich gemakkelijk bundelen tot vier of zes stuks in een verpakking.
Deze kruskeboltjes werden in principe van een type krentendeeg gemaakt dat echter iets steviger van karakter was dat het wat slappere deeg voor gewone krentenbollen. De kruiskrentenbollen werden niet alleen bij Katholieke maar ook bij Protestantse lijkmalen geserveerd. In Woudsend bestond een afgepaste portie voor iedere deelnemer uit ‘ien kruuskebolle en ien healewig' (een kruiskrentenbol en een wittebroodje).
Het broodje kwam ook rondom Sinterklaas en met Kerst op tafel. Soms werden ze ook zonder krenten gebakken.
Vooral in Bolsward at men de gekruiste krentebollen bij het begrafenismaal. Voor deze gelegenheid zagen zij zwart van de krenten. Ze werden ook wel leedbollen genoemd.
Krakeling

De krakeling speelt vanouds een rol rondom de dood en begrafenissen. Als offergebak dat waarschijnlijk zijn oorsprong vindt in de Germaanse dodencultus was het gebak een manier om de overgang van het aardse naar het hemelse te symboliseren. De krakeling kent immers geen begin en geen einde. Bovendien verwees men hiermee naar de Heilige Drie- eenheid van Vader, Zoon en Heilige Geest. In Nederland was het gebruik van de krakeling tijdens perioden van rouw minstens zo belangrijk als in het buiteland. I
1729
In het gemeente- archief van Utrecht bevindt zich een document waarin de kosten voor de begrafenis van ene mevrouw De Ruver zijn weergegeven. Zij stierf in 1729. Naast kosten voor het ophangen van het rouwschild op de deur en de fooien voor de bezogers van de rouwkleding wordt ook een post vermeld voor 18 rouwkrakelingen. Kosten: één gulden en zestien stuivers.
Schilderkunst
Ook binnen de schilderkunst zijn voorbeelden aanwezig van krakelingen die verwijzen naar de geportretteerde overledene. Zo bestaat er een portret van Maria Croon (1736 - 1801), echtgenote van de stadssecretaris van Haarlem. In haar hand houdt zij op haar beurt een portret, vermoedelijk van één van haar overleden kinderen. Het kind heeft een krakeling in de hand. Het werk in pastel werd gemaakt door Pieter Frederik de la Croix.
Profetenbroodjes
De komst van de begrafenisverenigingen betekende niet het einde van het serveren van de krakeling. In Haarlem bleef men de profeetjes of profetenbroodjes serveren, de krakeling in broodvorm. In Utrecht lieten aanzienlijke families nog aan het einde van de 19e eeuw hun diestboden en knechten krakelingen van circa 30 à 35 cm lengte in blauwe manden rondbrengen bij familie, vrienden en kennissen. De predikant die de begrafenisdienst had geleid, werd daarbij niet vergeten. Dergelijke grote begrafeniskrakelingen at men ook in Meppel. In de Zaanstreek werden voornamelijk soeskrakelingen gepresenteerd net als in Friesland.
Fries soes- en suikerkrakelingen
In Friesland kende men overigens diverse eigen varianties hierop. Zowel in de kleistreek ten noordwesten van de lijn Workum - Dokkum als op de zandgronden in de buurt van Drente werden soeskrakelingen pas opgediend als men eerst een plakje koek had gegeten. Daarna werd eerst een suikerkrakeling gegeten, gevolgd door een sobere, droge soeskrakeling. Volgens wijlen P. Wesseling, initiatiefnemer van het Bakkerijmuseum in Joure, symboliseerde de soeskrakeling de broosheid van het leven, de suikerkrakeling stond voor het zoete in het leven. De krakelingen werden in een achtvorm gebakken nadat ze met de hand waren gerold en door de rijstebloem waren gehaald. Hierdoor kreeg je een 'slap' deegje. Deze werden in een ouderwetse (hout-) oven gebakken waarin enkele liters waren gegooid. Ook ging er een natte zak mee de oven in, net achter de ovendeur.
Timing was volgens Wesseling daarbij van groot belang. Werd de ovendeur te vroeg geopend, dan zakten de krakelingen in. Hijzelf maakte nog in 1994 een begrafenis mee waarbij soeskrakelingen werden geserveerd. Dit waren niet de originele maar gespoten krakelingen. In Wommels bakte bakker Postuma ze nog lange tijd op de ouderwetse manier. Hij spoot de krakelingen in een achtvorm zodat ze niet zo snel zouden breken. Nadat ze de oven in waren geschoten ging na twee minuten de stoom er overheen zodat er grote, holle krakelingen ontstonden.
Hoge voet met bitterkoekjes
In Leeuwarden waren groevekrakelingen te koop bij de bakkers Halbesma en Salverda. Men verkocht daar de 'hoge soes', ook wel 'voetje' genoemd. Deze soeskrakeling werden van boven opengeknipt en gevuld met 3 à 4 bitterkoekjes als verwijzing naar de bittere kant van het leven. Ook verkocht men soeskrakelingen waarop een suikerkrakeling werd gelegd.
Neede
In Neede tot slot werden de zogenaamde 'groov'n kräkkels' gebakken als begrafenisgebak. Deze hadden een achtvorm en werden gekruid met karwijzaad en kaneel. Sinds de tweede helft van de 20e eeuw worden er ook krakelingbolussen gebakken die per bakker variaties kennen in receptuur. De één bakt ze met gember, de ander met kaneelsuiker.
Leedbollen
De krentenbol speelde in het hele land ook een rol als begrafenis- of leedbrood. Alles wat voor de begrafenis nodig was, werd geregeld door den leedbidder. Deze bestelde bij de bakker ook het leedgoed voor het begrafenismaal. Het leedmaal was van oudsher het middagmaal hetzij warm of koud, dat bij een begrafenis werd geserveerd. De leedbollen bestonden onder andere uit gekruiste krentenbollen, van binnen letterlijk zwart van de krenten, gemaakt van fijn roggebloem.
Quota
In Alkmaar was het aandeel van iedere begrafenisganger vastgesteld op een krentenbol, een begrafeniswegje en vijf beschuiten per persoon. In Nieuw- en Sint Joosland gebruikte men voor de begrafenis koffie met een soort van witte koeken.
In Amsterdam was het bij burgerbegrafenissen algemeen gebruik geraspte broodjes, belegd met vlees of ham, te serveren.
In Teuge op de Veluwe werd de treurende familie door de buren getroost met een begrafenisbrood van geweldige afmetingen.
Wittebrood met kaas
In de omgeving van Breda bestond het lijkmaal uit rond wittebrood met kaas. Vandaar de uitdrukking: ik ben voor morgen verzocht op kaas en brood (ik ga naar een begrafenis). Ook kende men daar een soort dubbele krentenbroodjes die Lijkkoeken werden genoemd. Deze kwamen vooral meer bij de Protestantse begrafenissen voor.
Begrafenisbeschuit
Beschuit at men niet alleen bij het begin van een nieuw leven maar ook aan het einde van een leven. Na afloop van een begrafenis werden er in diverse streken verschillende soorten beschuit geserveerd.
In Bergharen, in het Land van Maas en Waal, nuttigde men gewone beschuiten.
In Bronckhorst (in de Achterhoek) werden daarentegen speciale lange beschuiten gegeten. Het is niet duidelijk of deze beschuiten met of zonder beleg werden gepresenteerd.
Het zou goed mogelijk zijn dat begrafenisbeschuit zonder beleg of boter werden gegeten om de broosheid van het leven te symboliseren.
In Zeeland werd - evenals in Bronckhorst - in de plaatsen Zierikzee, St. Annaland en Stavenisse na afloop van een begrafenis lange beschuit gegeten bij de koffie of thee.
Dit was waarschijnlijk eveneens een beschuit zonder toevoegingen in de vorm van suiker of kaneel.
Vlechtbroden
In voorchristelijke tijden was het de gewoonte dat de vrouw meeging in het graf van haar overleden man.
Dit gebruik werd naderhand vervangen door het symbolisch ‘offeren' van de vrouw door haar vlechten af te snijden en deze mee te geven in het graf. Dit was onder andere het geval bij de Germaanse volkeren. Ook in de Ilias werd dit gebruik beschreven: daar sneden vrouwen hun vlechten af na de dood van hun man of broer bij wijze van rouw.
Uiteindelijk werd het offeren van haren vervangen door een in de vorm van een haarvlecht gebakken brood dat meegegeven werd in het graf. Vandaar de naam vlechtbrood.
In de Frankische tijd (8e eeuw) werden grafgeschenken door het christendom verboden. De vlechtbroden werden toch nog gebakken. Het oorspronkelijk voor de doden bestemde vlechtbrood werd echter voortaan uitgedeeld aan de armen.
Hieraan herinneren de op Allerheiligen of bij het nieuwe jaar aan de armen of aan petekinderen geschonken zielebroden of zielevlechtbroden.
Zoolgebak
Eeuwenlang bestond in diverse delen van ons land de gewoonte dat een jonge bruidegom aan zijn bruid een paar schoenen schonk tijdens hun huwelijksfeest. Deze waren bedoeld als symbool om aan te geven dat zij samen de weg naar het Hiernamaals zouden afleggen. Als de bruid stierf, gingen deze schoenen mee in haar graf.
Dit gebruik was ook bedoeld om te voorkomen dat de overledene zou terugkeren naar haar oude familiekring.
De schoenen werden op een gegeven ogenblik vervangen door schoenen of schoenzolen van brood of banket, vandaar de naam zoolgebak. De Arnhemse meisjes zijn hiervan een goed voorbeeld.
Uit Silezië stamt een ander verhaal over het ontstaan van zoolgebak. Hertogin Hedwige was diepgelovig en wijdde daar haar leven aan penitentie en aan goede werken. Zij had beslist blootsvoets door het leven te gaan, maar haar hoge rang en haar omgeving lieten dit niet toe.
Zo gauw ze echter even alleen was of wanneer ze rustte, deed ze haar schoenen uit. Toen de hertogin stierf kwamen er tal van pelgrims naar haar begrafenis om haar eer te bewijzen. Ter herinnering aan hun weldoenster ontvingen zij allen een koek in de vorm van een schoen.
Deze traditie bestaat nog steeds. In Mecklenburg wordt de koek ‘zool' genoemd en in Wiesbaden ‘oude slof' of ‘pantoffeltje'. In Hamburg brengen de bakkers drie inkepingen in het zoolgebak aan maar de uitleg hiervoor is verloren gegaan.
Begrafeniskoek
Bij trouwerijen en begrafenissen werd steevast een dun sneetje koek van de Deventer koekfabriek Bussink geserveerd. De associatie ging zo ver, dat men sprak van begrafeniskoek.
Dit wordt gestaafd door de auteur Schotel die in zijn boek ‘Het maatschappelijk leven onzer Vaderen' aangeeft: ‘Onder het eten van koek werd de eerste kreet van de jonggeborene gehoord, geen begrafenis, die niet met koeketen eindigde.'
In Friesland werden de klokken geluid door de buurmannen nadat er iemand gestorven was. Als beloning ontvingen zij hiervoor koffie met leedkoek (meestal een kwart Deventer ellekoek). Ook op de begrafenisdag kregen de buurmannen een stuk leedkoek, waarvan de grootte door de traditie nauwkeurig was bepaald.
Brood met pijpensteel
In 1931 werd door de N.V. Meelfabrieken der Nederlandse Bakkerij een tentoonstelling uitgeschreven waarop een keuring plaats vond van historische gelegenheidsbroden.
Opvallend daarbij was het begrafenisbrood of uitvaartbroodje dat was ingezonden door bakker C.L. de Leeuw uit Ginneken bij Breda.
In dit broodje had hij een pijpensteeltje gebakken. De oorsprong of symboliek hiervan is niet bekend.
Dodenvlaai
In Limburg, onder andere in Kerkrade, werd vroeger de zogenaamde ‘dodenvla' afgeleverd bij het sterfhuis.
Deze vla of vladen werden op lange ladders aan huis bezorgd en waren een geschenk van de overledene aan zijn familie en buren.
Kruidbollen
In begrafenisgebak werd vaak rommelkruid gebruikt. Onder andere in Beesd in de Betuwe maakte men kruidbollen, een soort beschuitbollen, zonder dop gebakken, die gekruid en rood gekleurd waren door een flinke hoeveelheid rommelkruid.
Tarwens
In de streek rond Zwolle werden tot ver in de 19e eeuw bij begrafenissen nog tarwens gegeten.
Deze werden gebakken net zoals het plaatbrood en hadden een gewicht van 300 gram. De bovenkorst van het brood had een mooie diepbruine glans. Bij de deegbereiding werd dan ook melk gebruikt en het deeg moest vrij stevig zijn.
De tarwens werden oorspronkelijk per schepel, heel of half mud verkocht. De broden die na de begrafenis overbleven, werden verdeeld onder de armen van de streek.
Timp
Dit begrafenisbroodje kwam voor in Zwolle en omstreken. Dit hoog opgerezen broodje van tarwebloem was oorspronkelijk een offerbrood; het werd gebakken ter vervanging van het offeren van een dier aan het begin van de jacht.
De timp behoort net als de duivenkater tot de scheenbeengebakken. Later werd het uiterlijk ruitvormig. Rond 1900 werden in Zwollerkerspel nog stuivers- en centstimpen gebakken van respectievelijk 200 en 50 gram.
Tegenwoordig worden her en der in Nederland sporadisch nog kersttimpen gebakken met toevoeging van krenten, rozijnen en sukade.
Utigstbollen
In de Ommelanden van Groningen kende men de zogenaamde ‘utigsten' of ‘utigstbollen' die werden gegeten bij lijkmaaltijden.
Het waren een soort beschuitbollen die in warme toestand naar het sterfhuis gebracht moesten worden zodra de overlijdensklok begon te luiden. Ook hier was het gebruikelijk de restanten van deze bollen na het maal aan de armen uit te delen.
Diverse rouwbroden
- Amsterdam : Rouwpeperkoek bij Rooms Katholieke begrafenissen
- Balkbrug : Groevebrood
- Barneveld : Begrafenisbrood
- Bovenkarspel: Warme Bollen
- Dalfsen : Tarwens
- Dalfsen : Groevebrood
- Dalfsen : Groevebrood
- Friesland : Leedbollen (gekruiste krentenbollen, zwart van de krenten), fijne bollen, regelweggen of Franse broden, krintehalskes krentenbroden, gebakken in blikken vormen
- Friesland : Leedkoek (kwart Deventer ellekoek)
- Geertruidenberg: Roggemik
- Genemuiden : Groevebrood
- Genemuiden : Groevebrood
- Ginneken : Uitvaartbrood (door familieleden gegeten), Lijkkoeken (door de buren gegeten)
- Groningen : Poffen (bollen van beschuitdeeg)
- Grootebroek : Warme Bollen
- Haarlem : Begrafenisbroodjes
- Hoorn : Warme Bollen
- Marrum : Leedbrood
- Marrum : Leedbrood
- Neede : Zoete krakelingen, gekruid met karwijzaad
- Noordeloos : Bestellen
- Oldenzaa l: Groevebrood (2 soorten)
- Raamsdonkveer : Kruidkoekjes bij Protestantse begrafenissen
- Raamsdonkveer: Kruidkoekjes (speciaal bij Protestantse begrafenissen)
- Roosendaal : Roggemik (wordt met kaas gegeten)
- Rottevalle : Krentenbrood
- Rottevalle : Krentenbrood
- Ruurlo : Groevebrood
- Someren : Groot Watervloerbrood
- Someren : Groot Watervloerbrood
- Utrecht : Groevebollen
- Westbroek : Begrafenisbroodjes
- Weurt : Begrafenisbrood
- Weurt : Begrafenisbrood
- Wognum : Warme Bollen
- Woubrugge : Begrafenisbrood
- Zwaag : Warme Bollen
Bronnen bij dit artikel
Auteur niet bekend: Van brood, broodjes, mikken enz., Een vak- en folkloretentoonstelling
Artikel uit het Algemeen Handelsblad, 22 oktober 1931
Efdée, drs. Ria: Beschuit, een tere juffer
Verbisko, Den Haag, 1989
Efdée, drs. Ria: Bakker hoe bakte je 't toen - Een onderzoek naar baktechniek, bakkers en bakprodukten op het Friese platteland (1919-1939)
Vereniging voor Industriële Archeologie van Friesland te Leeuwarden 1986
Kolk, Anne Marie van der: Bussink’s Koekfabriek is 400 jaar verbonden aan Deventer
Krantenartikel 24 december 1992, krant niet bekend
Nannings, J.H.: Brood- en gebakvormen en hunne beteekenis in de folklore
Plaetinck, Walter et al.: De Glorie van het Brood
Scheper, Antje: In de ban van de krakeling; Een eeuwenoud bakkersmysterie
Nederlands Bakkerijmuseum Hattem, 1996
Ziehr, Wilhelm: Brood. Boer, molenaar, bakker. Van de steentijd tot nu.
23 september 2019 | 13:15