Oogsten
Vuursteen
De eerste landbouwers van het stenen tijdperk sneden het koren met sikkelvormige messen uit vuursteen. Soms schoof men in lange houten sikkels een kling uit vuursteen. Geweien en beenderen dienden als handvat. In het midden van het bronzen tijdperk (rond 1500 vóór Chr.) beschikt men al over sikkels uit gegoten brons en vanaf circa 500 vóór Chr. zelfs over sikkels van ijzer.
Sikkel
Het maaien van de tarwe werd ook door de Romeinen nog met de sikkel gedaan. Men sneed het graan kort onder de aar af, het stro werd later met de zeis gemaaid en kwam aan de hele boerengemeenschap ten goede. Het voordeel van deze manier van werken was, dat het oogsten van het graan snel ging, dat het gewicht en het volume gering waren, waardoor slechts weinig opbergruimte nodig was, en dat het graan gemakkelijk te vervoeren was. Het graan werd bovendien niet sterk verontreinigd door onkruid omdat men voor het oogsten het hoge onkruid, vooral de distelknoppen, had weggesneden. De nadelen waren de vele arbeidskrachten die bij het oogsten nodig waren en de grote inspanning ten gevolge van de gebukte houding bij het maaien. De sikkel was lange tijd het oogstwerktuig bij uitstek. In verschillende streken ging men er allengs toe over het graan met de zeis te maaien. Het eerst gebeurde dit met de goedkope granen, zoals haver en gerst; de tarwe werd nog het langst met de sikkel geoogst.
Vallus
De Romeinse vallus is de eerste maaimachine en bestaat uit een rechthoekige bak die vooraan getand is en op een as met twee wielen bevestigd is. Het werktuig werd voortgeduwd door een ezel die tussen twee disselbomen was ingespannen en geleid werd door een boer die de richting van de machine bepaalde. Een tweede landbouwer stond vooraan en haalde de geoogste aren van het platform. Men zou kunnen zeggen dat de vallus een soort gemechaniseerde sikkel was. Na de Romeinse tijd raakte de vallus in vergetelheid. Pas in de 19e eeuw is men er opnieuw in geslaagd om het idee om het graan met behulp van werktuigen te maaien, in de praktijk te verwezenlijken. Tussen 1500 en 1800 was de aandacht van de schrijvers van boeken over de landbouw en van de uitvinders van landbouwwerktuigen niet op maaimachines gericht, maar hoofdzakelijk op de verbetering van de ploeg en op zaaimachines.
Zeis
De zeis is, in tegenstelling tot de sikkel, een slaand snijwerktuig. Hij is bekend sinds de Romeinen, maar zou voor het eerst gebruikt zijn in de Alpen in de Keltische tijd. De zeis is het typisch instrument voor de hooioogst. Op de graanvelden werd ze aanvankelijk gebruikt om na de oogst de stoppels af te maaien. Voor de oogst zelf werd de zeis vanaf de 13e / 14e eeuw gebruikt maar pas in de 19e eeuw was het werktuig algemeen ingeburgerd. Het grootste voordeel van de zeis is dat hiermee snel werk geleverd wordt (drie maal vlugger dan de sikkel), maar hij moet worden gehanteerd door een specialist en vergroot het risico op verlies van graankorrels wanneer de aar op de grond valt. Om dat probleem op te lossen werd de zeis met kam ontworpen, d.w.z. een zeis met een rekje waarmee de aren kunnen worden neergelegd.
Zicht
Gedurende de Middeleeuwen was er aanvankelijk weinig ontwikkeling op het gebied van maaiwerktuigen. Net als in de Oudheid maaide men met een sikkel in gebukte houding. In Vlaanderen kwam in de 14e en 15e eeuw de zicht in gebruik, omdat daar op de sterk gewelfde akkers de zeis niet gebruikt kon worden. De zicht gaf een grote arbeidsbesparing en het werken was minder vermoeiend. De zicht wordt het eerst vermeld in 1326 voor het maaien van het stro en in 1327 en 1330 voor het oogsten van de wikke.
De Vlaamse zicht was een zeis met korte steel. De zicht werd gebruikt met een haak die diende om de gesneden halmen samen te houden met de nog rechtopstaande, en de schoof op de grond te leggen. Het is een werktuig dat een grote handigheid vereiste en net als de zeis snel werken mogelijk maakte. De keuze tussen de zeis en de sikkel hing wellicht af van de kenmerken van de geoogste granen: dichtheid van de aar, stevigheid van de spil, al dan niet gelijke hoogte van de aren, spreiding van de rijpheid van de graankorrels. In Noord- Engeland en Schotland was de sikkel tot het midden van de 19e eeuw het standaardwerktuig, terwijl meer in het zuiden de snellere zeis gebruikt werd voor gerst en haver, en de sikkel voorbehouden was voor broodgraan, tarwe en rogge.
Strooisel voor de stallen
Behalve de arbeidsbesparing die verkregen werd door het in gebruik nemen van de zeis en de zicht, waren er wellicht nog andere factoren, die de overgang van sikkel naar zeis en zicht bevorderd hebben. Er kwam in deze tijd een verandering in het strooisel in de stallen. Oorspronkelijk gebruikte men hiertoe het loof uit de bossen. Door het verscherpt optreden van de grootgrondbezitters en de vorming van de genootschappen van de gerechtigden tot de bossen werd het verzamelen van bladeren en het weiden van vee op de open plekken in de bossen in de 14e en 15e eeuw zeer beperkt. Als voer en als onderstrooisel moesten de boeren nu de halmen van het graan gebruiken. Het werd nodig het graan veel lager af te snijden dan met behulp van de sikkels kon gebeuren.
Bindmachine
De maaimachines van de eerste generatie leverden het graan in schoven op een platform, dat eerst op de zijkant en later achteraan de machine was bevestigd. Het was zwaar werk voor de binders, de machine maaide zowat 3 à 4 hectaren per dag en de binders hadden moeite om dat tempo te volgen. Later kwam de maaibinder, waarvan het prototype in 1873 door de Amerikaan W. A. Wood in Wenen werd voorgesteld. De bindmachine leverde dank zij het mechanisch samenbinden van de schoven een aanzienlijke tijdwinst op en werd ten tijde van de Eerste Wereldoorlog de standaardmaaimachine van de meeste grote graanboerderijen.
De maaimachine verminderde de nood aan arbeiders en verlichtte de inspanning van de mens, maar niet die van het paard. Er waren namelijk drie paarden nodig om een maaibinder voort te trekken. Om gedurende twaalf uur ononderbroken te werken, moesten twee ploegen elkaar om de drie uur aflossen. Op zware grond was dat zeer hard werk.
Tractor
Tussen de beide wereldoorlogen was het trekken van de maaimachine, na het bewerken van de grond, de eerste taak waarvoor het paard werd vervangen door de tractor. Voor Groot-Brittannië mag men stellen dat in de belangrijke graanstreken in 1939 een derde van de oogst met de tractor gebeurde en twee derde met het paard.
Op het vasteland kreeg de tractor pas echt succes omstreeks 1950. In de regenachtige gebieden in het noorden van het continent, moest het gemaaide graan eerst goed droog zijn en dan onder dak worden gebracht, in afwachting van het dorsen tijdens de wintermaanden. De schoven werden in speciaal ingerichte schuren opgeslagen. Wanneer de schuur niet groot genoeg was om de volledige oogst in onder te brengen, plaatste men de schoven in mijten op het veld, maar deze techniek werd vooral toegepast in de 19e eeuw, toen de opbrengsten toenamen. In de zuidelijke gebieden, waar de zomers droger zijn, werd de oogst rechtstreeks naar de dorsvloer gebracht.
Pas toen de maaidorser doorbrak kon ook Amerika een graanimperium worden. Nu bestaan er door tractoren getrokken en bestuurbare maaidorsers die voorzien zijn van korentanks en stropersen.
31 mei 2017 | 10:15
10 oktober 2017 | 18:16