Graan en geschiedenis
Snelle expansie akkerbouw
Nadat de eerste akkerbouwgemeenschappen zich in Europa hadden gevestigd, verliep hun expansie indrukwekkend snel. Tussen het 6e en het 5e millennium v. Chr. bereikte een kolonisatiestroming uit de Karpaten in vier- à vijfhonderd jaar tijd de Atlantische kusten. In grote lijnen kwam dat neer op 2.000 km in twintig generaties, een vooruitgang van 100 km per generatie. De kolonisatie gebeurde geleidelijk, door het uitzwermen vanuit de eerder gevestigde dorpen en de - eventueel na ontginning - in cultuur gebrachte gronden. Van al de gekweekte planten (graan- en peulgewassen) en al de gedomesticeerde diersoorten (schapen, geiten, runderen en varkens), was er in continentaal Europa geen enkele inheems. De mens uitgezonderd, waren al de levende soorten die de kolonisten meebrachten, totaal nieuw.
Als de grond reeds ontgonnen was, werden de plaatselijke jagers -plukkers ofwel in de gemeenschap opgenomen, ofwel verdreven. Vanuit de smeltkroes van de Balkan breidt de kolonisatie van akkerbouw- gemeenschappen zich via de Donau uit tot het grootste deel van Midden- Europa. In de eerste helft van het 4e millennium v. Chr. dringt ze door tot de Alpen, rukt verder op naar de Baltische Zee en bereikt in het westen het bekken van Parijs. Daar stuit ze op de andere stroming; die is ontstaan uit de Adriatische gemeenschap die zich via de zee over de oevers van de westelijke Middellandse Zee heeft verspreid, alvorens noordwaarts te trekken langs de Saône en de Seine. Zo hebben landbouwers, waaronder ook de landarbeiders als de veefokkers inbegrepen zijn, zo’n vier- à vijfduizend jaar vóór Rome en het christendom, Europa een totaal nieuw en ander aanzicht gegeven. Deze beschaving vertoonde vanaf het begin verschillen op regionaal en lokaal vlak, maar had toch ononderbroken een gemeenschappelijke basis, van de Zwarte Zee tot de Atlantische Oceaan en van de Middellandse tot de Baltische Zee.
Graan en beschaving
De aar is de bloeiwijze van het graan, zij draagt het koren. Sprak men van koren dan dacht de mens daarbij te allen tijde aan de meest verbouwde en uitgelezen graansoort. Koren betekende voor de oude Sumeriërs tarwe, voor de Babyloniërs gerst. In zijn wetboek sprak Hammurabi van "de broodvrucht, het leven van de mens" en iedereen wist waar hij het over had. Bij de Hettieten en Grieken was het de gerst. De oude Germanen daarentegen prefereerden haver. Koren stond voor de Fransen gelijk met tarwe, voor de overgrote meerderheid van de Duitsers in het noorden en in het oosten met rogge. 'Corn' staat voor de Amerikanen gelijk aan maïs. De granen behoren tot de familie van de grassen die samen met de wouden onze planeet tot groene aarde maken. De mens uit het stenen tijdperk die reeds het stadium van jager voorbij was, vruchten plukte en 'verzamelaar' werd, kende reeds een veelvoud van graansoorten. Bepaalde minder bekende graansoorten zouden wij als dusdanig niet meer herkennen: strandhaver, strandrogge , mannagras , bloedgierst, pluimgierst. De eerste landbouwers kenden gerst, eenkoren, spelt, harde en dwergtarwe. De Egyptenaren en de Babyloniërs verbouwden vooral gerst, emer (amelkoren) en tarwe maar van alle graansoorten werden slechts gierst, haver, gerst, tarwe , rogge, rijst en maïs belangrijk voor de voeding van de mens. Maar elk volk hield het bij zijn koren. Voor de oude Sumeriërs was emerkoren (amelkoren) de basis voor feestelijke spijzen, de Grieken voederden er het vee mee. De Germanen evenals de Ieren en de Schotten hielden van havergortpap. De heilige Hieronymus, een echte Romein, verklaarde dat men met haver slechts grote dieren kon voeden. De Fransen keken smalend neer op het roggebrood van de Duitsers en Duitse bakkers zeiden spottend dat de Parijzenaars wit brood aten omdat ze een al te gevoelige en tere maag hadden. Uiteraard zijn er verschillen tussen de graansoorten en als broodgraan zijn vooral tarwe en rogge, en pas dan gerst geschikt. Alle ontwikkelde culturen van de mensheid, van Sumerië tot Egypte, Indië, China tot en met de oude Amerikaanse Maya- en Incaculturen waren gebaseerd op akkerbouw. Graan betekende voor hen leven en beschaving.
Monoculturen
Op het einde van de 19e eeuw hebben enkele grote graanbedrijven stilaan de wisselbouw van arbeidsintensieve gewassen afgeschaft en gingen zij nog slechts één gewas kweken, afgewisseld met zwarte braak of, bij gelegenheid, klaver. Deze praktijken kondigden de monoculturen van het einde van de 20ste eeuw aan. Om het tekort aan arbeidskrachten op te vangen, dat te wijten was aan de concurrentie van de industriesector (waar de lonen hoger lagen), ging men de onkruidverdelgende eigenschappen van scheikundige verbindingen bestuderen en aanwenden om onkruid te bestrijden. De ontdekking van de organische verbindingen, fytohormonen genaamd, bracht een omwenteling teweeg in de onkruidbestrijding. In tegenstelling tot de vorige stoffen, die door contact werkten, zijn deze herbiciden translocatiestoffen: zij worden geabsorbeerd door een deel van de plant, waar ze in het weefsel binnendringen, en vervolgens naar andere delen geleid, waar ze een toxische werking uitoefenen. Deze onkruidverdelgers werken op de fysiologie van de plant, doordat ze groeistoornissen teweegbrengen die de plant doden. Ook vindt er onderzoek plaats om via de biotechnologie graanvariëteiten te produceren die bestand zijn tegen totale herbiciden.
11 mei 2018 | 02:16