De geschiedenis van roggebrood
Inleiding
De verwende Romein Plinius de Oudere vond roggebrood maar een minderwaardig product dat alleen goed genoeg was tijdens hongersnoden. In de Middeleeuwen werd roggebrood of zwart brood vooral gegeten door de minder bedeelden die het duurdere tarwebrood niet konden betalen. Napoleon moest er op zijn beurt niets van hebben. ‘Dat is paardenvoer!’, zou hij geroepen hebben.
Brood werd door ene heer Wilson in een publicatie uit 1864 beschreven als het enige voedingsmiddel 'dat noch in de paleizen der vorsten, noch in de hut van den daglooner, kan gemist worden.’
Hij vergat er echter bij te vertellen dat milieu en rijkdom toch in veel gevallen bepaalden welke soorten brood er op tafel kwamen.
Roggebrood schijnt gedurende de Middeleeuwen verreweg het meest gegeten te zijn. Aanvankelijk moesten de armen nog genoegen nemen met brood en brij, uit haver bereid. Slechts de welgestelden konden zich in die periode tarwebrood veroorloven, ook wel ‘schoon brood’ of ‘witbrood’ genoemd.
Vanaf de 16e en 17e eeuw at de armere bevolking op hoogtijdagen af en toe een plakje witbrood. Roggebrood bleef echter voor diegenen die zwaar lichamelijk werk deden, een belangrijke voedingsbron.
De consumptie van roggebrood wordt voor een echtpaar met twee jonge kinderen in de 16e eeuw op vijf pond per dag geschat; bij de allerarmsten was dit vermoedelijk zelfs 3200 gram.
Rondom roggebrood deden zich – net als bij ‘gewoon’ brood – allerlei gebruiken voor, vaak gestoeld op bijgeloof. De bakker bracht zijn stempel (zeg maar keurmerk) aan op de zijkant van het roggebrood. Men mocht het brood niet aansnijden vanaf deze kant want dan zou toch echt de bakker onthoofd worden…
In ons land kennen we veel regionale variaties aan roggebrood, variërend van een donker en grof type brood in het noorden tot een lichter soort roggebrood met een fijnere structuur in het zuiden. In Drenthe en Noord-Brabant kwam ook een wittebroodsoort uit rogge voor, dat daar respectievelijk 'roggestoet' en 'roggemik' heette.