Pasen
Paasmannetjes
Het Paasmannetje wordt gemaakt van witbrood en houdt een hardgekookt ei in zijn armen. Dit broodfiguur kent men vele eeuwen in Duitstalige gebieden. Het schijnt dat rond 1925 een Amsterdamse bakker op het idee kwam om dit Paasbroodje ook voor zijn klanten te bakken.
Het idee vond al snel navolging bij zijn collega's met als gevolg dat hele etalages vol stonden met Paasmannetjes die soms een beschilderd en soms een neutraal ei in hun armen droegen.
Volgens folklorist D.J. van der Ven bestaat er een relatie met de Groningse stoetkereltjes of Sinterklaaskereltjes die in de midwintertijd werden gebakken.
Patensemmel
Het feit dat er in de Katholieke Kerk in de vorige eeuwen op Paaszaterdag het doopsel werd toegediend, kan er de oorzaak van zijn dat het Paasbrood een speciaal geschenk werd van de peter en meter aan hun peetkinderen.
De vorm van de knobbelige uiteinden wijst mogelijk op de oude bloedige dieroffers, die later door de zogenaamde´scheenbeengebakken´ werden vervangen.
Vlaai
De vlaai gold in Limburg specifiek als Paasgebak maar tegenwoordig komen de vlaaien of vladen zowel in deze provincie als elders in het land regelmatig op tafel met of zonder feestelijke aanleiding.
Al in de vroeger Middeleeuwen was het de gewoonte dat de vlaaien met Pasen door de priesters werden gewijd, zoals blijkt uit een oude tekst:
‘An dem heiligen Ostertage, do ein heilic prister sîne vladen wihen solide und sîn vleisch.'
In Zwitserland heette Paaszondag in sommige kantons zelfs Vladenzondag.
In de Middeleeuwen bakte men de vladen als beloning voor de kinderen bij de Paasspelen. Ook de monniken ontvingen vladen als Paasgebak in de refter. Het personeel en de armen werden daarbij niet vergeten.
Oorspronkelijk maakte men inkervingen in de bovenkant van de vladen waarin men vruchtenmoes goot. Later legde men deegslingers op de vlade, waarbinnen men de moes goot.
Witte vlaaien
Na de donkere met pruimenmoes gevulde vlaaien in de Vastentijd werden in Limburg bij het Paasfeest de ´Witte vlaaien´ gebakken. Dit gebruik is eveneens bekend uit Vlaanderen. Er doet zelfs een verhaal de ronde over een graaf die naar Rome ging om de paus om een gunst te vragen: zouden de witte vlaaien voortaan al op Paasavond gegeten mogen worden want warm waren de vlaaien nòg lekkerder dan op Paaszondag. Maar Zijne Heiligheid wees dit epicuristische vlaaienverzoek lachend af en zei volgens broeder Paulus: ‘Als ge den gehelen Vasten op den Paasdag hebt gewacht, dan kunt ge gedurende de Paasnacht ook nog wel op de Paasvla wachten.'
Schrooisel of Stroopjanhagel
Een oud Zeeuws gebak dat - net als de Zeeuwse stroopbollen - rondom Pasen werd gemaakt was de Stroopjanhagel. Deze koek werd in rechthoekige plakken gebakken en gesneden en stond ook bekend als ‘schrooisel'. Het werd gemaakt van Zeeuwse bloem, zwarte stroop massé en kruiden.
De uitdrukking ‘Janhagel' werd vroeger gebruikt voor het plebs of voor het uitschot onder de mensen. Of deze verklaring iets te maken had met de naam van de koek, is niet bekend.
Stroopbollen
In Zeeland kende men als typische Paaslekkernij de zogenaamde stroopbollen. Dit waren, taaie, stijve ballen van stroop die waren verpakt in een soort huisje van krantenpapier.
Volgens sommigen is uit deze stroopbol later de suikerbolus ontwikkeld, een andere Zeeuwse specialiteit. Deze worst echter niet meer speciaal rondom Pasen gebakken maar het hele jaar door.
Wafelijzers
Op tal van Nieuwjaarsijzers (wafelijzers die rondom Oud en Nieuwe werden gebruikt voor het bakken van wafels en oublies) uit het oosten van Nederland zijn symbolen te zien die eigenlijk thuishoren bij de passietijd en Pasen.
Dit is te herleiden naar de tijd dat men op het Twentse boerenland nog vasthield aan de connectie die er vanouds bestond tussen Nieuwjaar en Pasen.
Eeuwenlang, nadat de Gregoriaanse kalender de Juliaanse had vervangen, bleef in menig Nederlands boerengewest de oude jaarindeling nog gehandhaafd, waarvan de herinnering teruggaat tot de 2e eeuw, toen het nieuwe kerkelijke jaar op Pasen begon.
In Twente leidde deze connectie tot tal van gebruiken. Zo doofden de smeden op Goede Vrijdag hun vuren in de smidse uit rouwbetoon omdat een smid ooit de nagelen had gesmeed waarmee Jezus aan het kruis werd genageld.
Bekend is onder andere een wafelijzer van de hof Espe onder Lonneker.
In één van de bladen van het historische ijzer zijn de boerenwapens van Herman Davina en Catrina Hampsink met het jaartal 1732 gegrift.
Aan de andere kan staan een aantal passiewerktuigen afgebeeld waaronder behalve kruis en hart, ook nijptang en hamer, drie dobbelstenen, de roede waarmee Jezus werd gegeseld en de stok met de edikspons. Bovendien zijn de 30 zilverlingen, het geld waarmee Judas werd beloond voor het varraden van Jezus, weergegeven.
Het onderschrift luidt: "Si Deus pro nobis, quis contri nos 1735" (Als God met ons is, wie zal dan tegen ons kunnen zijn).
Eierkoeken
Aan de eierkoeken - bekend als lekkernij rondom de Paasdagen - kende men vroeger bijzondere krachten toe.
Wanneer iemand ziek was werden de lichaamsafscheidingen, als gevolg van die ziekte, in een eierkoek verwerkt. Deze wierp men in het water of gaf het aan de hond te eten om zo de ziekte van zich af te schudden.
Soms begroef men deze eierkoeken in de grond als afweermiddel tegen onkruid.
Aan de eierkoeken die voor menselijke consumptie bestemd waren, werd saffraan toegevoegd. De gele kleur was een extra verwijzing naar de vruchtbaarheidssymboliek die bij het voorjaar past.
Bijgaand recept uit de 18e eeuw toont aan dat men ook hartige varianten van de eierkoek kende.
Jodenkoek
De getande Jodenkoeken behoren eveneens tot het oorspronkelijke Paasgebak.
De enigszins rode kleur kan wijzen op het gebruik van het bloed van het paaslam.
Dit werd vaak door de Paasspijzen vermengd.
Bronnen bij dit artikel
Ven, D.J. van der: Paasbroden en paasboterlammetjes als geschenken van bakker en boterboer
Bakkersbondscourant, datum en jaar van uitgave niet bekend
20 september 2017 | 21:38